Een kunstwerk centraal III
Paleis op de Dam II
Laten we het verhaal over de schilderkunst in het Paleis op de Dam van het laatste artikel voortzetten met het verhaal over Gaius Julius Civilis (25-?). Hij was de initiatiefnemer en leider van de Bataafse Opstand tegen de Romeinen in de jaren 69-70 n.Chr. Civilis wordt vaak, ten onrechte, aangeduid als Claudius Civilis omdat die naam in oude vertalingen van de Historiae van Tacitus verkeerd was overgenomen. Tegenwoordig is ‘Julius Civilis’ de meest gangbare naam.
Een van de grote blikvangers van de tentoonstelling De Late Rembrandt (Rijksmuseum 2015) was het schilderij De samenzwering van Julius Civilis (1661). Afbeeldingen van het schilderij kende ik maar al te goed, maar ik zag het voor het eerst op deze tentoonstelling. Degene met wie ik toen voor het eerst naar een museum ging, heeft het er nog met een bepaalde regelmaat over dat ik direct na binnenkomst bij haar wegstoof met de woorden ‘zo en nu eerst naar Julius Civilis’ en ik op zoek ging naar het schilderij!
Zij benadrukt nog steeds zich toen een gezelliger gemeenschappelijk bezoek aan de tentoonstelling te hebben voorgesteld. Het antwoord op de vraag waarom zij desondanks nog steeds bij mij is … dat laat ik graag aan uw verbeelding over!
De samenzwering van de Bataven onder Julius Civilis, Rembrandt van Rijn
196 x 309 cm, 1660-1661, Nationalmuseum Sweden in Stockholm
Al direct, bij de eerste confrontatie maakte het kunstwerk een verpletterende indruk op mij. Hoe kan het ook anders: een afbeelding van een detail van het schilderij kende ik al sinds mijn jeugd. De affiche bij de tentoonstelling Rembrandt 1669-1969 (Rijksmuseum,1969) die indertijd overal op perrons van stations te zien was, toonde het detail van een ruige man die zijn zwaard naar voren steekt en anderen die hun zwaard op dat van hem leggen. Ik herinner mij dat ik elke keer wanneer ik die afbeelding zag, buitengewoon gefascineerd was en - bekend met spannende verhalen uit jongensboeken - wist ik er in mijn fantasie wel raad mee. Als zestienjarige ben ik toen niet naar die tentoonstelling geweest … ongetwijfeld te druk met andere zaken die op die leeftijd meer mijn belangstelling hadden.
Affiche tentoonstelling, Rembrandt1669 / 1969, Rijksmuseum Amsterdam, 1969
Die eerste confrontatie met dat grote schilderij (196 x 309 cm) stelde mij niet teleur: het was overweldigend! In zijn originele staat gaat het om het grootste schilderij van Rembrandt. Oorspronkelijk was het namelijk ongeveer 550 bij 550 cm . Dat betekent dat het ruim vier keer groter is geweest. Rembrandt heeft het zelf verkleind tot het huidige formaat. Hieronder wil ik duidelijk maken waarom de schilder zijn meesterwerk zo heeft toegetakeld. Tegelijkertijd wordt duidelijk dat er – in weerwil van het gezegde – over smaak heel goed te twisten valt.
De betekenis van de opstand van de Bataven in het Nederland van de 17de eeuw: de Bataafse Mythe
De vrede met Spanje (1648) na de Tachtigjarige Oorlog was voor de handelsstad Amsterdam buitengewoon gunstig. Het enorme stadhuis (het huidige Paleis op de Dam) dat het stadsbestuur liet bouwen, moest een indrukwekkende manifestatie zijn van de kracht en de macht van de stad. Men had immers Spanje, de machtigste natie van Europa tot een vrede met zeer gunstige voorwaarden weten te dwingen. Om die glorie uit te stralen, werd kunstenaars opgedragen verhalen uit het roemrijke verleden te verbeelden die de historische grootsheid aantonen. Die verhalen moesten uitdrukken dat ons volk al heel lang een volk is dat koste wat kost opkomt voor zijn vrijheid en zelfstandigheid. In de Bataafse Opstand tegen de Romeinen zag men opmerkelijke overeenkomsten met de opstand van de Nederlanden tegen Spanje. Laten we hieronder een drietal parallellen belichten.
1. Julius Civilis richtte zich niet tegen de Romeinse keizer, maar tegen de Romeinse commandant van het Romeinse Rijnleger Aulus Vitellius Germanicus (15-69 n.Chr.). Vitellius eiste van de Bataven meer jongemannen voor zijn leger dan met de Romeinen als tribuut was overeengekomen. Die extra belasting zou de belangrijkste oorzaak van de Bataafse Opstand zijn geweest. Civilis hield tegenover Rome vol dat hij keizer Vespasianus steunde tegen de opstandige Vitellius die met zijn leger oprukte naar Rome.
Ook Willem van Oranje richtte zich aanvankelijk niet tegen de koning van Spanje. Zijn verzet was in eerste instantie gericht tegen de vertegenwoordigers van de koning: Margaretha van Parma (landvoogdes 1559 -1567) en Alva (landvoogd 1567-1573). Diens belastingmaatregel, de Tiende Penning wordt wel gezien als een belangrijke aanleiding voor de opstand tegen Spanje. Natuurlijk zetten ook de begane wreedheden veel kwaad bloed. De Raad van Beroerten, de ‘Bloedraad’ was in 1567 door Alva ingesteld.
In het begin van de vijandelijkheden was het dus niet de Spaanse koning die door de Nederlanders verantwoordelijk werd gehouden voor de Spaanse wandaden die op ons grondgebied werden begaan. In deze zin moeten we de opmerkelijke passage in het Nederlandse volkslied waarschijnlijk begrijpen: ‘Den Coninck van Hispangien Heb ick altijt gheeert’ (Wilhelmus ca. 1570).
2. De Republiek der Verenigde Nederlanden vormde een nieuwe natie met een bevolking die voor het eerst verenigd was. De nieuwe staat moest die eenheid uitstralen. Daarom wilde men ook de overeenkomsten in bondgenootschap tussen de verschillende Germaanse stammen met hun eigen leiders en die tussen de Nederlandse gewesten met hun edelen benadrukken: één volk dus, de Republiek der Verenigde Nederlanden!
Julius Civilis en zijn manschappen konden het niet alléén opnemen tegen de Romeinen. Civilis zocht daarom steun bij andere Germaanse stammen: de Cananefaten in het westelijke kustgebied, de Friezen in het noorden en een achttal Bataafse cohorten die gestationeerd waren in de Romeinse legerplaats Mainz. Civilis roept de stamhoofden bijeen in het Schakerbos. Na een ‘vlammende toespraak’ (Tacitus) van Julius Civilis zwoeren zij hun leider trouw: zij zouden hem volgen in de strijd tegen de gemeenschappelijke vijand.
Ook Willem van Oranje was op zoek naar bondgenoten: Nederlandse edelen, steden en gewesten verenigen met het doel zich aan te sluiten bij het verzet. Vooral vanwege de zware belastingmaatregelen en de repressie onder Alva waren veel edelen bereid om zich bij de opstand aan te sluiten.
3. Julius Civilis en Willem van Oranje streden dus voor de vrijheid en zelfstandigheid van ons volk én van ons grondgebied. In dat laatste werd nog een derde overeenkomst gezien: de Bataven bewoonden indertijd een gebied dat met enige fantasie overeenkomt met het grondgebied van de Nederlandse Staat na de Tachtigjarige Oorlog. Ook dat werd in de 17de eeuw benadrukt.
Het was dus niet moeilijk om overeenkomsten te zien tussen de vrijheidsstrijd van Willem van Oranje en Julius Civilis en hun respectievelijke tegenstanders Alva en Vitellius. De reputatie van de vrijheidsstrijder Julius Civilis kon daarom in de 17de eeuw gemakkelijk voortleven door overeenkomsten met de vrijheidsstrijder Willem van Oranje.
Trots schrijvend over de Bataven had Hugo de Groot het over ‘Onze (Bataafse) voorouders’ (in De antiquitate reipublicae Batavicae / Over de oudheid van de Bataafse Republiek, 1610). De bestuurders in Holland beschouwden het traktaat als de officiële geschiedenis van Republiek der Verenigde Nederlanden. Hugo de Groot schrijft dat hij wil laten zien dat de staatsvorm (de republiek dus) van de Republiek der Verenigde Nederlanden vanaf de ‘oudheid’, vanaf de tijd van de Bataven onveranderd is gebleven. Hij stelt dat die oude Hollandse staatsvorm en de vrijheid van het volk vooral door de Romeinen en Spanjaarden ernstig was bedreigd, maar dat die gevaren nu zijn overwonnen.
Het treurspel Batavische Gebroeders Of Onderdruckte Vryheit (1663) van Joost van den Vondel mogen we opvatten als een grootse lofzang op Willem van Oranje die net als Julius Civilis vocht om onder het juk van de Spaanse tirannie uit te komen.
Hoewel het werk van Hugo de Groot (1610) van zo’n 50 jaar vroeger is dan het treurspel van Vondel en het schilderij van Rembrandt, zullen alle drie de werken ten tijde van de keuze voor de Julius-Civilis serie wel aan dezelfde gevoelens hebben geappelleerd.
De ‘Bataafse mythe’ bleef overigens lang een effectief propagandamiddel. Ten tijde van de Bataafse Revolutie (1794-1799) spanden de patriotten zich in om de stadhouder Willem V van Oranje te verjagen. Hij vluchtte naar Engeland. In 1795 werd de Bataafse Republiek (1795-1806) gesticht. De nieuwe staat onderschreef de idealen van de Franse Revolutie: vrijheid, gelijkheid en broederschap.
Gezicht vanuit de Burgerzaal op de oostgalerij. In het boogveld hangt het schilderij van Jan Lievens: Brinio, de aanvoerder van de Cananefaten die door zijn manschappen op het schild wordt geheven (1661)
Tacitus, Rembrandt en de nachtelijke samenzwering van de Bataven onder Julius Civilis
Vanwege de bovenstaande motieven stond het vanaf het begin vast dat in de boogvelden van de afsluitingen van de galerijen die uitkomen in de Burgerzaal van het stadhuis taferelen uit de Bataafse Opstand moesten worden opgenomen. Govert Flinck (1615-2 febr.1660) kreeg op 28 nov. 1659 opdracht om een cyclus van acht grote schilderijen te maken: acht grootste momenten uit de Bataafse Opstand.
De samenzwering van de Bataven onder Julius Civilis, Govert Flinck,
ontwerpschets op papier; 16,6 x 16,7 cm., 1659-1660, Hamburger Kunsthalle, Hamburg
De aanwijzing van de schilder zal een bewuste keuze zijn geweest. Hij was opgeleid door Rembrandt, maar had zich later meer in de classicistische richting ontwikkeld. Dat sloot prima aan bij de wensen van de opdrachtgevers. Echter in de periode dat Flinck bezig was met de ontwerpschetsen overlijdt hij. De opdracht wordt nu verdeeld onder een aantal kunstenaars. Rembrandt krijgt nu eindelijk ook de kans zich in het stadhuis te laten zien. Hij krijgt de opdracht voor het sleutelstuk: De samenzwering van de Bataven onder Julius Civilis.
De Romeinse geschiedschrijver Tacitus (56-117) beschrijft in de Historiae (4: 12-37 en 55-79; 5: 14-26) de opstand van de Bataven. De opstand begint met een nachtelijke bijeenkomst van Germaanse stamhoofden in het Schakerbos en het moment dat zij plechtig beloven Civilis in zijn opstand tegen de Romeinen te zullen steunen. Rembrandt brengt dat laatste moment in beeld: het afleggen van de eed, het moment dat de stamhoofden het zwaard op dat van de leider leggen en plechtig beloven hem in de strijd te volgen. Het moment dus van het smeden van de eendracht. De eendrachtigheid die ons land ook zo sterk had gemaakt in de strijd tegen Spanje. De gebeurtenis kan worden opgevat als een eerste blijk van eenheid van de verschillende gewesten in ons land. Het was deze parallel die men met dat schilderij van Rembrandt wilde benadrukken.
Klassieke norm
De bezoeker zal in het huidige Paleis op de Dam tevergeefs naar het schilderij zoeken. Kort na plaatsing werd het weggehaald. Rembrandt had de klassieke norm doorbroken. De weergave van het verhaal strookte volstrekt niet met de classicistische stijl van het stadhuis van Jacob van Campen. Rembrandt had niet veel op met dat klassieke schoonheidsideaal. Dat was erop gericht de werkelijkheid fraaier voor te stellen dan die zich voordeed. Rembrandt koos voor een realistischer benadering. Dat betekent dat hij gebeurtenissen zó wilde laten zien zoals die hebben plaatsgevonden, zoals ze staan beschreven in de bronnen van de verhalen. Daarin komen ook mensen naar voren met gebreken en tekortkomingen. Wanneer de schilder een verhaal goed wil vertellen mogen die niet verdoezeld worden. Zo stelde Rembrandt de woest uitziende vrijheidsstrijder Julius Civilis voor met slechts één oog. Rembrandt had zijn bron goed gelezen! Deze bron was voor hem het enige uitgangspunt. Het verhaal moest dus worden weergeven zoals dat door Tacitus wordt verteld. De historicus vermeldt inderdaad dat Julius bij een gevecht zijn linkeroog had verloren. De klassieke norm stelt dat zo iemand en profiel moet worden afgebeeld, zoals te zien is in de ontwerpschets van Govert Flinck. Rembrandt had de hoofdman van de Germanen dus vanaf diens ongehavende zijde moeten tonen. Nu zien we hem recht van voren en kijken in een half dichte lege oogkas. Deze samenzweerder is niet het type van de geïdealiseerde nationale held die de opdrachtgevers voor ogen hadden. Wat Rembrandt ervan had gemaakt moet hen als ongepast zijn voorgekomen. Het was voor hen natuurlijk van de gekke om de de Bataafse legeraanvoerder waarmee Willem van Oranje werd geïdentificeerd als zo’n ongeciviliseerde bruut voor te stellen. Men zag ongetwijfeld liever een type met de allure van een generaal.
En dan was er nóg iets dat niet door de beugel kon. Rembrandt heeft ervoor gekozen de eed niet plechtig te laten bevestigen op de wijze van de Romeinen, door de ‘iunctio dextrarum’, (zie Fuchs), door het opsteken van de rechterhand, of door een handdruk, zoals Govert Flinck op zijn ontwerpschets had gedaan. Rembrandt doet het weer precies zoals Tacitus het voorval beschrijft: ‘barbaro ritu’, op de wijze van de barbaren: het bijeensteken van de zwaarden. Dit was volgens de klassieke norm niet de manier om het heroïsche moment in beeld te brengen.
Er was nog iets dat de aanhangers van de klassieke norm zeker zal hebben gestoord. Om dit te begrijpen moeten we het schilderij vergelijken met een tekening van Rembrandt van het gehele schilderij.
De tekening geeft een goed beeld van het oorspronkelijke schilderij, inclusief de halfronde boogafsluiting. We zien nu duidelijk dat de mannen aan de tafel slechts een klein - ik schat ca. een zevende - deel van de totale oppervlakte van het schilderij innemen. Zoals zo vaak op schilderijen van Rembrandt hulde hij de rest van het oppervlak in nachtelijk duister. Rembrandt had ook wat dat betreft zijn bron weer goed gelezen. De samenzwering vond 's nachts plaats. Die nachtelijke sfeer mocht binnen de klassieke norm best worden weergegeven maar niet zo overheersend als Rembrandt heeft gedaan. De enige lichtbron bevindt zich namelijk achter de man met het grote zoutvat in het midden aan de voorkant van de tafel. Daar moet iets van een kandelaar of lantaarn staan.
Detail van het overgeleverde deel van de De samenzwering van de Bataven
onder Julius Civilis, Rembrandt
Bij het overgeleverde fragment zien we al dat het vanaf die lichtbron donkerder wordt. Rembrandt kennende zal een groot deel van het schilderij vrijwel zwart zijn geweest. Wat nu bewaard is gebleven is het helderste deel van het kolossale schilderij.
Omdat wij beschikken over de tekening van Rembrandt mogen we nóg een punt van kritiek vanuit de classicistische hoek vermoeden. De klassieke eis was namelijk dat de mensen gelijkelijk verdeeld dienen te worden over het gehele oppervlak van een schilderij. Daar heeft de kunstenaar zich dus ook niet aan gehouden: de samenzweerders zijn slechts over een klein deel van het schilderij verspreid.
Het is duidelijk: Rembrandt had de klassieke norm doorbroken; zijn werk was niet welgevoegelijk; het miste decorum. Met betrekking tot een historiestuk betekent dit dat bijvoorbeeld een koning koninklijk moet worden voorgesteld, Maria maagdelijk, God goddelijk en een held als een tot de verbeelding sprekende dappere figuur en niet als een woeste krijger met een uitgestoken oog. De weergave van het verhaal strookte volstrekt niet met de classicistische stijl en opvattingen die het stadhuis uitstraalt. Wellicht was het grote kunst, maar het moest principieel worden afgewezen. Jurriaen Ovens (1623-1678) maakte in 1663 een schilderij met hetzelfde onderwerp. Tot op heden hangt dit op de plaats waar ooit het schilderij van Rembrandt hing. Er zullen ook in de tijd van Rembrandt maar weinig mensen zijn geweest die het werk van Ovens hoger aansloegen dan het werk van Rembrandt, maar het schilderij van Rembrandt moest dus op principiële gronden worden afgewezen. Op de versie van Jurriaen Ovens (wie kent'em nie?) staan de mensen in ieder geval wel veel meer verspreid over het schilderij en legt men de eed af zoals het ‘hoorde’, door het opsteken van de hand.
Het schilderij werd dus verwijderd. Het is zeker dat Rembrandt het eigenhandig versneed tot een gebruikelijkere vorm om het toch nog te kunnen verkopen. Hij verkocht het aan een houthandelaar uit Zweden. Het schilderij is nu een van de belangrijke blikvangers in de collectie van het Statens Konstmuseen van Stockholm.
gebruikte literatuur
- Waal, H. van de, Drie eeuwen Vaderlandsche Geschiedsuitbeelding 1500-1800, 2 delen,
’s Gravenhage, 1952
- Fremantle, K. The Baroque Town Hall of Amsterdam, 1959
- Blankert, A., Paleis op de Dam. Kunst als regeringszaak in Amsterdam in de 17de eeuw, 1975
- Amsterdam, Rijksmuseum. God en de Goden. Verhalen uit de Bijbelse en Klassieke oudheid door Rembrandt en tijdgenoten,1981
- Fuchs, R, Aspecten van de Nederlandse kunstgeschiedenis 1390-1970, Utrecht 1982
Comments