Deel I: de apostelen, Johannes de Doper én Cosmas en Damianus
Toegeschreven aan de Meester van Stettener, werkzaam 16de eeuw,
detail Cosmas en Damianus en het wonder met het been, olie op paneel,
totale paneel: 119 x 77 cm., Wüttenbergisches Landesmuseum, Stuttgart
Apostelen van Jezus
Petrus
Opwekking van Tabitha, linker zijkant van ivoren reliekenkistje,
voorkant: hoogte x breedte x diepte: 22x32x25 cm., ca. 340,
Museo di Santa Giulia in de kerk van Santa Maria in Solario, Brescia, Italië
De zogenoemde lipsanoteca van Brescia, is een kistje dat was bedoeld om relieken in te bewaren. Omdat het om een vroeg kistje gaat uit de tijd dat de Christenen in het Romeinse rijk vrijheid van godsdienst kregen én de hoge kwaliteit van de reliëfs met christelijke onderwerpen is het kleinood van groot belang voor inzicht in de ontwikkeling van veelvoorkomende thema’s in de vroege christelijke kunst. Het is vervaardigd in de tijd dat kunstenaars die waren opgeleid in de klassieke stijl en beeldtaal ook opdrachten kregen van christelijke opdrachtgevers. Zij richtten zich daarom ook op christelijke onderwerpen.
Op het deksel, de voor- en achterkant en de zijkanten van het kistje zijn 36 ivoren reliëfs uitgesneden met vooral scènes uit het Oude en Nieuwe Testament. Zo treffen we voorstellingen aan van Jonas die wordt verslonden door het zeemonster en vervolgens wordt gered, Daniël komt levend uit de leeuwenkuil, Jezus geneest een vrouw die aan bloedvloeiing leed en Lazarus wordt opgewekt uit de dood. Deze gebeurtenissen sluiten goed aan bij de thema’s die in het laatste artikel werden behandeld, maar die dateren uit een latere periode.
Met de voorstelling van de opwekking van Tabitha zijn we aangekomen in de tijd na de dood van Jezus, zijn opstanding uit de dood en zijn hemelvaart. Met Pinksteren werden de apostelen uitgezonden om de boodschap van Jezus over de wereld te verkondigen. Ook hún verkondiging van het Rijk Gods gaat gepaard met de genezing van zieken en de opwekking van doden. De verhalen in de Handelingen van de Apostelen getuigen van hun bekeringsijver en van de wonderen die zij deden.
Omdat de apostelen hun genezingen in naam van hun leermeester verrichtten maakten zij duidelijk dat alleen door het naleven van de leer en de boodschap van Jezus er een einde kan komen aan honger en dorst en ziekte en dood.
In het midden van de rechter zijkant van het kistje is het verhaal van de opwekking van Tabitha verbeeld. In de Handelingen van de Apostelen wordt vermeld dat Tabitha, een volgelinge van Jezus was overleden. Ze stond bekend om haar aalmoezen en om haar goede werken. Zo maakte zij kleding voor mensen die daar geen geld voor hadden. In de tijd dat Petrus in de streek was waar zij woonde werd hij naar haar huis geroepen. Toen hij de rouwkamer betrad stuurde hij de aanwezige vrouwen uit de kamer zodat hij alleen was met de overledene. Petrus bad tot God en sprak tot de dode: “Tabitha sta op.” Zij opende de ogen en Petrus reikte haar zijn hand en hielp haar overeind. Het gevolg was dat velen overgingen tot het geloof in de God namens wie Petrus zei dat hij het wonder had verricht (Handelingen 9: 36-43).
Detail van het reliekenkistje in Brescia met de opwekking van Tabitha
Op het reliëf zijn wij getuige van het moment dat Tabitha zojuist is opgewekt uit de dood. Precies zoals wordt beschreven in Handelingen strekt Petrus zijn hand uit naar Tabitha en komt zij overeind. Rechts zijn de vrouwen weer teruggekeerd in de kamer waar Tabitha lag opgebaard. Met opgewonden handgebaren en blijde gezichten reageren zij op hetgeen zojuist is gebeurd. De al wat oudere vrouw die de hand op haar borst legt zal wel de moeder van Tabitha zijn.
Tommaso Masolino da Panicale (1338-1447), Petrus geneest een kreupele man (links) en wekt Tabitha op uit de dood, fresco: 255 x 598 cm.,1425,
Capella Brancacci, Chiesa di Santa Maria del Carmine, Florence
In het derde hoofdstuk van de Handelingen van de Apostelen wordt Gods macht gedemonstreerd door Petrus. Zo vroeg een lamme man bij de ingang van de tempel Petrus om een aalmoes, maar Petrus sprak tot hem: “Zilver of goud heb ik niet; wat ik wel heb geef ik u: in naam van Jezus Christus van Nazareth sta op en loop.” Terstond kwam er kracht in zijn voeten en benen en hij liep. (Handelingen 3: 1-8). Het nieuws van de genezing van de lamme verspreidde zich snel en er verzamelde zich een grote menigte in de tempel. Petrus sprak de menigte toe en maakte een einde aan de veronderstelling van de omstanders dat hij en Johannes in zichzelf een bijzondere macht zouden hebben: “Mannen van Israël, waarom verbaast dit jullie? Waarom staren jullie naar ons alsof wij deze man door onze eigen kracht of godsvrucht hebben laten lopen?” (Handelingen 3:12) Vervolgens vertelt de apostel de menigte over Jezus: “Het komt door de naam van Jezus en door het geloof in zijn naam dat hij in staat is te lopen” (Handelingen 3:16).
Op het fresco van Masolino strekt de man zijn hand uit naar Petrus. De apostel laat hem weten dat hij geen goud of zilver voor hem heeft, maar dat hij wel wat anders kan geven. Rechts op het fresco is Tabitha uit de dood opgestaan.
Masaccio, Petrus geneest zieken met zijn schaduw, fresco 1425-27,
fresco: 232 x 162 cm., Brancacci kapel, Santa Maria del Carmine, Florence
In Handelingen 5:15-16 lezen we: “Mensen brachten de zieken naar de straat en legden ze op bedden en matten, zodat de schaduw van Petrus op hen zou vallen als hij voorbij kwam. Ook uit de steden rond Jeruzalem verzamelden zich mensen, die hun zieken en degenen die door boze geesten werden gekweld, meebrachten, en ze werden allemaal genezen."
Het fresco van Masaccio laat mooi zien hoe Petrus en Johannes langs de mensen lopen. We zien de strak afgetekende schaduw die op hen valt.
De zieken werden echter niet genezen door de schaduw van de apostelen. Zij werden genezen als een direct antwoord op het gebed van de apostelen tot God in Handelingen 4: 30: 'Strek uw hand uit om te genezen en wonderbaarlijke tekenen en wonderen te verrichten door de naam van uw heilige dienaar Jezus'. De wonderen die door de apostelen werden verricht, waren demonstraties van de macht en barmhartigheid van God waarbij de rol van Jezus als Verlosser werd bevestigd. Hun verrichtingen getuigen ervan dat de boodschap die zij namens hun leermeester verkondigden echt waar was.
Opvallend is dat Petrus niet echt een medisch specialisme heeft, hij wordt niet genoemd als een apostel die tegen een bepaalde ziekte kan worden aangeroepen.
Dat is wél het geval bij een aantal andere apostelen. Hun beschermheerschap bij bepaalde ziektes berust in veel gevallen op verhalen rondom hun martelaarschap. De verhalen hebben vaak wel enige achtergrond in de Handelingen van de Apostelen, maar moeten toch meestal als legendarisch worden beschouwd. De oude verhalen werden door Jacobus de Voragine (1228-1298) verzameld en verwerkt in de Legenda aurea. De vertellingen zoals die door Jacobus de Voragine werden opgeschreven zijn van grote invloed geweest op de beeldende kunst en de medische specialisatie die de apostelen vanaf de Middeleeuwen hebben. Indien niet anders vermeld berusten de aanhalingen in dit artikel op de Legenda aurea. (zie gebruikte literatuur)
Johannes de Apostel, beschermer tegen brandwonden en vergiftigingen
Het verhaal vertelt dat Johannes na Pinksteren naar Efeze was gegaan. Daar verkondigde hij met verve het geloof, genas mensen in naam van Jezus en liet Drusiana, uit de dood opstaan.
Tijdens de christenvervolgingen onder keizer Dominitianus (Romeins keizer: 81-96) had Johannes geweigerd Dominitianus als goddelijke keizer te vereren. Hij werd naar Rome gebracht en de keizer gaf bevel hem bij de Porta Latina in een vat kokende olie te werpen. Hij kwam er op miraculeuze wijze ongedeerd weer uit. Sommige bronnen vertellen dat hij zelfs verjongd uit de hete olie stapte.
Meester van Jean Rolin II, Apostel Johannes in een vat met kokende olie, miniatuur in het Getijdenboek van Simon de Varie, 1440-1465,
Koninklijke Bibliotheek, Den Haag
De beulen doen er alles aan om hun opdracht op een goede manier uit te voeren. Twee van hen zijn bezig met blaasbalgen het vuur hoger op te stoken, een ander gooit hete olie over het hoofd van Johannes, maar de apostel is er ongevoelig voor, het vuur heeft geen vat op hem. Rechts kijkt de keizer toe.
Op de achtergrond van de miniatuur zien we de plaats waar het wonder zou zijn voorgevallen: de Porta Latina een van de toegangspoorten van Rome. Om de gebeurtenis te herdenken werd in de 5de eeuw vlak bij de stadpoort de Chiesa di san Giovanni a Porta Latina gesticht. Achter de poort staat ook nog een kleine kapel uit 1509: de San Giovanni in Oleo: Johannes in de olie. Het verhaal over de gloeiende olie die hem niet deerde maakte Johannes tot beschermer tegen brandwonden.
Nadat de executie was mislukt werd Johannes verbannen naar het eiland Patmos. Daar werd hem geopenbaard wat er in de eindtijd zou gebeuren. Nadat Dominitianus was vermoord kon Johannes terugkeren naar Efeze. Toen hij bij de stad aankwam, kwam hem een begrafenisstoet tegemoet. Zijn trouwe leerlinge Drusiana was overleden. De apostel werd aangeklampt door de volgers van de stoet die hem vertelden dat Drusiana vurig had uitgekeken naar zijn terugkomst in de stad en dat zij op haar ziekbed de wens had uitgesproken dat zij de apostel van God nog zou mogen zien voordat zij zou sterven. Johannes liet de draagbaar neerzetten en sprak: “Mijn heer Jezus, moge u opwekken Drusiana.” Onmiddellijk richtte zij zich van de draagbaar op.
Fra Filippino Lippi, de opwekking van Drusiana, fresco, 1502,
Strozzi Kapel in de Santa Maria Novella, Florence
Jan van Eyck, paneel van De aanbidding van het Lam Gods, grisaille, olieverf op paneel, voltooid ca. 1432, Sint-Baafskathedraal, Gent
Johannes is vaak te herkennen aan een kelk waaruit een slang of een draakje kruipt. Dit attribuut wordt verklaard door een verhaal dat zich afspeelt in Efeze.
Omdat Johannes veel succes had met zijn bekeringswerk in Efeze, en vooral omdat de apostel weigerde het plaatselijke cultusbeeld in de tempel van Artemis/Diana te vereren ondervond hij veel tegenstand van de plaatselijke opperpriester. Dit kwam tot een hoogtepunt toen op het gebed van Johannes de tempel instortte.
Detail van Johannes van het Lam Gods
Toch was de tempelpriester nog niet overtuigd. Hij daagde Johannes uit om een beker met gif te drinken. Wanneer hij dat zou overleven zou de priester in de God van Johannes geloven. Johannes nam de uitdaging aan. Om duidelijk te maken dat er een dodelijk gif in de beker zat werden twee gevangenen die ter dood waren veroordeeld gedwongen van de beker te drinken. Terstond vielen zij dood neer. Zonder aarzeling nam Johannes de gifbeker aan. Nadat hij een kruisteken boven de beker had gemaakt verliet het gif in de vorm van slangetjes of draakjes de vloeistof en dronk de apostel uit de beker. Toen duidelijk werd dat het gif geen enkele uitwerking op hem had was de opperpriester nog niet overtuigd. Hij wenste nog één teken van de macht en de kracht van de God van Johannes. Wanneer hij in staat was de twee dode mannen die door de inname van het gif waren gestorven tot leven te wekken, zou hij in zijn God geloven. Met zijn vinger ging hij door de resterende vloeistof in de beker en raakte daarmee de lippen aan van de twee dode mannen aan. Het leven keerde terstond in hen terug. De opperpriester was verslagen en liet een kerk bouwen voor de God van Johannes.
Met dit verhaal kon de apostel uitgroeien tot de heilige die kon worden aangeroepen bij vergiftigingsverschijnselen.
Meester van Johannes de Evangelist, 15de-eeuwse Nederlandse meester,
het wonder met de gifbeker, olieverf op paneel: 120 x 90 cm., ca. 1495,
Palazzo Bianco, Genua, Italië
Op het schilderij liggen de twee mannen dood op de voorgrond. Johannes heeft de beker aangenomen en maakt een zegenend gebaar.
Op het detail is goed te zien dat er een aantal draakjes uit de vloeistof over de rand van beker kruipen. De opperpriester kijkt aandachtig toe.
Johannes de Doper, beschermer tegen hoofdpijn en migraine
Johannes de Doper had het gewaagd Herodes publiekelijk te berispen omdat de koning een verhouding had met Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus. Herodes liet Johannes gevangen zetten.
Herodias merkt dat de koning door gesprekken die hij met zijn gevangene voert steeds meer onder de indruk komt van Johannes. Zij was bang haar positie aan het hof te verliezen en drong er bij Herodes op aan Johannes te laten doden. Herodes wil van een terechtstelling van Johannes echter niets weten. Herodias zag haar kans schoon tijdens een feestmaal waarbij haar dochter Salomé zo verleidelijk danste dat Herodes volledig in de ban van haar was geraakt. Hij beloofde haar dat zij alles kon krijgen wat zij van hem verlangde. Na ruggenspraak met haar moeder, vraagt Salomé om het hoofd van Johannes. Herodes kon niet anders dan tegen zijn zin een knecht de opdracht geven het hoofd van Johannes te gaan halen. Johannes werd onthoofd en het hoofd wordt op een schotel de feestzaal binnengebracht (Marcus 6,17-20).
‘Zijn aardse kopzorgen waren voorbij’ zullen we maar zeggen … en daar gaat het maar om bij de beschermer tegen hoofdpijn en migraine.
Lucas Cranach de Oudere, het banket van Herodes, olieverf op paneel: 79,5 x 112,6 cm., 1533, Städelsches Kunstinstitut und Städtische Galerie,
Frankfurt am Main, Duitsland
Lucas Cranach verbeeldt het macabere hoogtepunt van het feest van Herodes: Salomé presenteert de schotel met het hoofd van Johannes. Herodes reageert ontzet.
Lucas Cranach de Oudere, Salomé met het hoofd van Johannes de Doper, olieverf op paneel: 73,5 x 54 cm., 1526, Szépművészeti Múzeum, Boedapest
Cosmas en Damianus, verhalen over de beschermers tegen vrijwel alle ziekten en de schutspatronen van artsen, apothekers, tandartsen, medische faculteiten én een bankiersfamilie
Italiaanse Meester van de Cappella-Rinuccini, Cosmas en Damianus en het wonder met een been, bladgoud en tempera op paneel, ca. 1370-‘75
North Carolina Museum of Art, Raleigh, Verenigde Staten
Evenmin als dat bij veel andere vroege heiligen het geval is, kunnen ook de heilige artsen Cosmas en Damianus niet bogen op een stevig historisch onderbouwd levensverhaal. Laten we het verhaal over de twee maar beginnen met de woorden waarmee de Legenda aurea de beschrijving van hun lotgevallen begint: ‘Cosmas en Damianus waren tweelingbroers. Ze werden geboren in de stad Egea [het tegenwoordige zuidoosten van Turkije], uit een godsvruchtige moeder die Theodora heette. In de geneeskunde onderwezen door de Heilige Geest ontvingen zij zoveel genade dat zij alle ziekten genazen, waarbij zij alles om niet deden’.
Uit deze introductie blijkt een aantal zaken die voor het vervolg van het verhaal van belang zijn. Cosmas en Damianus waren tweelingbroers, die de gave van de geneeskunst van de Heilige Geest hebben ontvangen. In tegenstelling tot hun heilige vakbroeders, die vaak een redelijk afgebakend specialisme hebben zijn zij allround, ‘zij genazen alle ziekten’ en deden dat ‘om niet’. Zij hadden gezworen dat zij geen geld, goederen of eten voor hun diensten zouden aannemen. Zij worden in het Grieks daarom aangeduid met anargyroi: zij die geen geld aannemen. Indachtig het gebod van Jezus aan de apostelen wensten zij geen enkele beloning te accepteren. Jezus: “Ga, preek en verkondig: het rijk der hemelen is nabij. Genees zieken, wek doden op, reinig melaatsen en drijf boze geesten uit. Om niet hebt gij ontvangen; geef om niet en neem geen gouden, zilveren of koperen munten met u mee.” (Mattheus10: 5-9)
Cosmas en Damianus, illustratie in het Menologion van Basilius II,
ca. 1000, Biblioteca Apostolica Vaticana, Rome
Het Menologion van de Byzantijnse keizer Basilius II (regeerperiode: 976-1025) is een kerkkalender van de oosters-orthodoxe kerk. De voorstelling toont de broers terwijl zij vanuit de hemel de gave van de geneeskunst in de vorm van een dokterstas krijgen aangereikt.
Detail miniatuur van Cosmas en Damianus, in het Menologion van Basilius II
Ikoon met Cosmas en Damianus, 67,5 x 55 cm., British Museum, Londen
De heiligen zijn te herkennen aan inscripties links en rechts van hun hoofd in rode Griekse letters: Ο ΑΓ(ΙΟC) ΚΟCΜΑC: Heilige Cosmas aan de linkerkant en rechts: Ο ΑΓ(ΙΟC) ΔΑΜΙΑΝΟC: Heilige Damianus.
De vroegste verering van Cosmas en Damianus treffen we aan binnen de oosters-orthodoxe kerk met Constantinopel als centrum. Het is daarom niet verwonderlijk dat zij veelvuldig op ikonen voorkomen. Op ikonen worden zij bijna altijd frontaal en ten voeten uit voorgesteld met een medicijndoosje in de ene en een spatel in de andere hand.
Het verhaal wil dat Cosmas en Damianus tijdens de christenvervolgingen onder keizer Diocletianus (regering 284-305) in opdracht van Lysias, de gouverneur/procunsul van Cilicië, gevangen werden genomen en na verschillende martelingen onthoofd. Hun lichamen werden naar Syrië gebracht en in Cyrrhus (Noord-Syrië begraven. Bisschop Theodorus van Cyrrhus beschrijft in de vijfde eeuw hun cultus in de stad en vermeldt dat de relikwieën van de heiligen waren bijgezet in een kerk die hun naam droeg. Aangemoedigd door de berichten over postume genezingen groeit de stad uit tot een pelgrimsoord. Van hieruit verspreidde zich de verering van de heilige artsen.
Keizer Justinianus (regering 527-565) die dankzij de tussenkomst van Cosmas en Damianus van een ernstige ziekte was genezen, liet in Constantinopel ter ere van de heiligen een kerk bouwen. Om nog meer blijk te geven van zijn dankbaarheid, liet de keizer een bouwwerk bij de tempel oprichten dat werd ingericht om zieken te ontvangen, het ‘Cosmidion’. Hier werden volgens de mirakelverhalen duizenden zieken genezen. Constantinopel groeide uit tot de belangrijkste vereringsplaats van de heiligen.
Net als in de heiligdommen van Asklepios verschenen de heiligen in de slaap van hun patiënten om het wonder van de genezing te voltrekken. Het lijkt er sterk op dat de heilige artsen werden ingezet tegen voorchristelijke goddelijke genezers als Asklepios.
Talrijke wonderverhalen berichten hoe Cosmas en Damianus in hun heiligdom ‘s nachts in het incubatieheiligdom aan de slapende patiënten verschenen, hen raad gaven, heilmiddelen toedienden of de helende hand oplegden.
Aardig in dit verband is de genezing van een lamme man en een stomme vrouw. Het verhaal getuigt van een aardig psychotherapeutisch inzicht.
De heiligen gaven de man in zijn slaap de opdracht om in het incubatieheiligdom naast de vrouw te gaan liggen. Wakker geworden denkt de man dat hij in zijn droom door de duivel op het verkeerde spoor is gezet en voert de opdracht niet uit. Zuiver menselijk gesproken kunnen we ons voorstellen dat de man meende dat het niet te pas kwam om naast een wildvreemde te vrouw te gaan liggen. De volgende nachten gaven zij de lamme echter steeds weer dezelfde opdracht. Ten slotte waagde de man het er toch maar op en begaf zich moeizaam kruipend naar de plaats waar de stomme vrouw lag te slapen. Toen zij de aanwezigheid van de man naast haar opmerkte raakte zij, zonder het te beseffen, in haar schrik haar stomheid kwijt en begon luidkeels om hulp te roepen. Op haar hulpgeroep kwam een grote menigte toesnellen. De lamme zag de woedende groep met grote angst op zich afkomen; hij sprong op en rende weg … beiden waren genezen: de lamme kon lopen en de vrouw kon praten. Hoe bedenkt iemand zo’n verhaal!
De verering van Cosmas en Damianus was blijkbaar al in de vijfde eeuw in Rome doorgedrongen. Dat weten we omdat Paus Felix IV tijdens zijn pontificaat (526-530) een kerk liet bouwen die was gewijd aan Cosmas en Damianus. De kerk staat er nog steeds en is gelegen aan de Via dei Fori Imperiali in Rome.
Fernando del Rincón, wonderen van de heiligen Cosmas en Damianus,
olieverf op paneel: 188 x 155 cm., 1510, Museo del Prado, Madrid
Het verhaal van het schilderij betreft een postuum wonder van de tweeling dat zich zou hebben voorgedaan in het incubatieheiligdom bij de kerk van Cosmas en Damianus in Rome. Op het schilderij zit een man op een bed te slapen. Hij heeft de ogen gesloten. In zijn slaap zijn Cosmas en Damianus verschenen. Een van de twee richt zich op het linkerbeen van de patiënt die met naam en functie wordt genoemd. Het is een zekere Justinianus, diaken van de kerk van Cosmas en Damianus in Rome. Hij zorgde voor de zieken in het incubatieheiligdom. De onbedekte rechtervoet van de diaken steekt op het schilderij onder de overtrek uit en het lijkt erop dat Justinianus aan het andere been iets van een zwarte maillot draagt, maar ... dat is niet het geval!
Het verhaal gaat dat het been van Justinianus door gangreen of Antoniusvuur was aangetast. Het been moest worden geamputeerd. De ingreep werd tijdens de slaap van de man door de heiligen verricht. Hij zou nu verder door het leven moeten met maar één been … maar ook daar wisten onze artsen wel een oplossing voor. Er was die nacht een Moor gestorven. Cosmas en Damianus amputeerden het zwarte been van de overledene en hechtten het aan de stomp van het been van hun patiënt. ‘Toen Justinianus wakker werd voelde hij dat hij geen pijn meer had. Hij legde zijn hand op zijn been en voelde daar niets meer dat op een wond leek … Toen drong het tot hem door wat er aan de hand was. Hij sprong van vreugde uit zijn bed en vertelde aan iedereen wat hij in zijn droom had gezien en hoe hij door de heiligen was geholpen.’ Hij moest nu wel verder door het leven met een wit en een zwart been, maar dat schitterende lot zal hij wel met alle plezier hebben gedragen.
Wanneer u het schilderij in het Prado ziet, dan wordt duidelijk dat het nieuwe been onbedekt is. Zeker bij de onbedekte voet zijn de tenen goed van elkaar te onderscheiden.
De overleden Moor ligt op de voorgrond van het schilderij. Voor het gemak heeft de schilder het door wonden flink aangetaste witte been van Justinianus bij hem aangebracht.
Er is nog een verhaal op het schilderij afgebeeld waarin de heiligen hun postume kracht tonen. Het wonder speelt zich ook weer af in een incubatieheiligdom van Cosmas en Damianus in Cyrrhus.
Het verhaal gaat over een boer die na gedane arbeid in open veld met open mond aan het slapen was. Hij had niet in de gaten dat tijdens zijn middagdutje een slang via zijn mond tot in zijn buik naar binnen gleed. ‘Toen hij wakker werd merkte hij niets, ging weer aan het werk en tegen de avond ging hij naar huis. Maar ’s avonds kreeg hij hevige krampen. Hij kreunde van ellende en riep de heiligen Gods Cosmas en Damianus te hulp. Toen de pijn steeds erger werd zocht hij zijn toevlucht in de kerk van de heilige martelaren. Daar werd hij in slaap gelegd. En de slang ging zoals hij naar binnen was gegaan door zijn mond weer naar buiten.’
Op het schilderij zit de man aan de voeten van de overleden Moor te slapen. De slang verdwijnt via de mond uit zijn lichaam.
Cosmas en Damianus, patroonheiligen van De’ Medici
Rogier van der Weyden, Medici-Madonna, Madonna met de heiligen Petrus, Johannes de Doper en Cosmas en Damianus,
olieverf op paneel: 53,1 x 37,5 cm., ca.1453-1460,
Städelsches Kunstinstitut und Städische Galerie, Frankfurt am Main, Duitsland
Het is niet moeilijk de opdrachtgever van dit schilderij te traceren. De vier heiligen die Maria met Kind flankeren kunnen direct met de familie De’ Medici in verband worden gebracht.
In 1450 ondernam Rogier van der Weyden een reis naar Italië. In Florence maakte hij een aantal schilderijen voor Cosimo de’ Medici (1389-1464). Ook na de reis wist Cosimo hem te vinden. Zo gaf hij de opdracht voor de zogenoemde Medici-Madonna.
Rechts van Maria herkennen we Petrus aan zijn sleutel en Johannes de Doper aan zijn kamelenharen boetekleed onder zijn rode mantel en aan het gebaar waarmee hij wijst op de jonge Jezus. Dit gebaar herinnert eraan dat Johannes, Jezus aan zijn leerlingen aanwijst als het Lam Gods.
Detail Medici-Madonna
De aanwezigheid van Petrus en Johannes is goed te verklaren: zij zijn de patroonheiligen van Cosimo’s zonen: Piero en Giovanni: Petrus en Johannes De’ Medici. Aan de andere kant van Maria staan Cosmas en Damianus. De een met een urinaal en de ander met een spatel in de hand.
De aanwezigheid van de twee broers past in de traditie van de De’ Medici. De familie De’ Medici, een bankiersgeslacht uit Florence, dat in de 15de eeuw met een bijna absolute macht regeerde over de stadstaat Florence. Deze familie schiep de mogelijkheden waaronder de Renaissance in Florence tot ontwikkeling kon komen. De de roemruchte familie had Cosmas en Damianus tot hun familiepatronen gemaakt.
De keuze om Cosmas en Damianus tot familieheiligen van De’ Medici te benoemen was ingegeven door een aantal motieven. Van groot belang was natuurlijk dat de beroepsnaam van de heiligen samenviel met de familienaam van de bankiersfamilie: medici dat ook in het Italiaans artsen betekent.
Ondanks de zesde-eeuwse kerk in Rome waren Cosmas en Damianus in het Westen nog niet erg ingeburgerd. Er waren nog geen beroepsgroepen of personen die zich officieel onder het patronage van het tweetal hadden geschaard. Het aureool van soberheid, vrijgevigheid, belangeloze en onbaatzuchtige dienstverlening van de twee heiligen waren deugden waarmee de familie De’ Medici zich maar al te graag tegenover de bevolking profileerde.
Onder het mecenaat van De’ Medici was het vooral Fra Angelico (1305-1455) die de familieheiligen met grote regelmaat heeft afgebeeld. Hieronder worden twee altaarstukken en vooral de predella’s daarvan besproken.
Het Annalena-altaarstuk
Fra Angelico, Annalena-altaarstuk, tempera en goud op paneel:
hoofdpaneel: 180 x 202 cm., ca. 1437-‘40, afkomstig uit het
klooster San Vincenzo d’Annalena, nu: Museo di San Marco, Florence
Aan elke kant van Maria en Kind staan drie heiligen. Links staan Petrus Martelaar (herkenbaar aan zijn ingeslagen en bloedende schedel) en rechts van hem Cosmas en Damianus. Rechts van Maria staan Johannes de Evangelist, Laurentius en Franciscus. Voor het eerst in de beeldende kunst van het Westen treffen we de twee heilige artsen zo prominent aan tussen andere belangrijke heiligen.
Een van de artsen draagt een medicijndoosje. Hij wijst zijn broer op Maria en Jezus. Cosmas en Damianus dragen de kleding van een renaissance-geneesheer, een donkerrode mantel. Het uiterlijk van een arts wordt gecompleteerd met een rode muts die met bont is afgezet. De heilige rechts van Petrus Martelaar heeft zijn muts nog op het hoofd. De ander heeft zijn hoofdeksel van het hoofd genomen. Het ligt nu over zijn rechter schouder.
Fra Angelico, predella van het Annalena-altaarstuk, tempera en goud op paneel, panelen predella: 20 x 23,5 cm., ca. 1437-’40,
Museo di San Marco, Florence
Damianus accepteert een beloning van Palladia
Het eerste verhaal dat in de Legenda aurea wordt verteld gaat over de genezing van Palladia. In de legende wordt niet verteld aan welke ziekte zij leed. We vernemen slechts dat Palladia zich tot de heiligen wendde nadat zij haar hele bezit al aan dokters had uitgegeven. Door tussenkomst van de twee heiligen had zij haar gezondheid teruggekregen. Daarop bood zij Damianus heimelijk een kleinigheid aan. Volgens sommige verhalen zou het om enkele eieren gaan. Indachtig zijn eed wilde hij het geschenk niet aannemen. 'Omdat Palladia bleef aandringen nam hij haar gift aan, niet omdat hij zo begerig was naar het geschenk, maar omdat hij haar niet teleur wilde stellen'. Toen Cosmas hiervan vernam was hij daar zo ontzet over dat hij plechtig uitsprak dat zijn lichaam niet in hetzelfde graf begraven mocht worden als dat van zijn broer. We zullen nog zien wat dat voor consequenties heeft!
Op het paneel van Fra Angelico zien we dat Palladia Damianus bij het verlaten van haar huis heimelijk iets toestopt. Cosmas heeft nog niets in de gaten.
Cosmas en Damianus en hun drie broers worden voor proconsul Lysias geleid.
‘Toen Lysias van de verrichtingen van Cosmas en Damianus vernam, liet hij hen samen met zijn drie broers bij zich brengen. De porconsul gelastte hen om zijn goden te aanbidden. Toen zij dat weigerden liet hij hen wreed folteren, maar het deerde hen niet.'
Cosmas en Damianus worden door een engel gered van de verdrinkingsdood.
Nu de folteringen hen niet op andere gedachten konden brengen werden zij aan handen en voeten geketend en vanaf een hoge rots in zee geworden. Een engel stond klaar om hen te redden.
Cosmas en Damianus en hun broers op de brandstapel
Weer verschijnen zij voor Lysias. De proconsul zei: “Ik zal niet meer dulden dat jullie onze goden minachten.” ‘Hij liet hen in een flink opgestookt vuur werpen, maar het vuur had geen vat op hen, integendeel, de vlammen sloegen ver uit en doodden velen van de omstanders.’ Op het paneel valt de ontzetting bij de omstanders op die door de vlammen worden getroffen. Een en ander contrasteert met de gelukzalige blik van de heiligen. De andere drie personen die te midden van de uitslaande vlammenzee knielen zijn de drie broers van Cosmas en Damianus. Jacobus de Voragine noemt hun namen.
Cosmas en Damianus worden aan een paal vastgebonden en met stenen bekogeld en met pijlen beschoten.
Ongedeerd worden zij weer voor de proconsul gebracht die hen nu door het volk laat stenigen en met pijlen beschieten, ‘maar de stenen keerden terug naar de werpers en de pijlen keerden om naar de schutters en velen van hen werden erdoor getroffen, maar de heilige martelaren bleven ongedeerd’.
Het is fraai door Fra Angelico verbeeld hoe de pijl uit de boog zich omdraait en zich nu op de schutter richt. Ook de stenen zijn naar de werpers teruggekeerd. De keien treffen hen zo hard dat het bloed uit hun hoofden spat.
Martelaarschap van Cosmas en Damianus
Omdat tot nu toe de heiligen ongedeerd bleven bekroop Lysias het gevoel dat hij door de heiligen tegenover het volk te schande werd gemaakt; ‘… tot schamens toe in verlegenheid gebracht liet hij de vijf broers onthoofden’.
het San Marco-altaarstuk
Fra Angelico, San Marco-altaarstuk, tempera op paneel: 220 x 227 cm.,
1439-1442, Museo di San Marco, Florence.
Het tweede altaarstuk was indertijd geplaatst op het hoogaltaar van de kerk van het San Marcoklooster. Het is bekend dat Fra Angelico het schilderde ter gelegenheid van de inwijding van de kerk van het San Marcoklooster in 1443. De opdracht behoorde tot het project van de enorme uitbouw en nieuwe inrichting van het klooster van San Marco door Cosimo de' Medici. De patroonheiligen van de familie nemen hier een nog prominentere plaats in dan op het eerste altaarstuk. De heilige links op de voorgrond werpt een blik op de beschouwer en wijst ons de weg naar Maria en kind. De ander heilige arts knielt in aanbidding voor moeder en Zoon en heeft keurig zijn hoofdeksel afgenomen.
Reconstructie van het San Marco-altaarstuk
De panelen van de predella (elk paneel ca. 37 x 45 cm.) zijn tegenwoordig verspreid over verschillende musea. Er bevinden zich nog maar twee panelen in het museum van het San Marcoklooster. Bij de behandeling van de panelen met momenten uit het levensverhaal van Cosmas en Damianus worden de verblijfplaatsen van het paneel vermeld.
Het middenpaneel van de predella met een voorstelling van de graflegging van Jezus wordt bewaard in de Alte Pinakothek van München. Dit paneel wordt in dit artikel verder niet behandeld omdat de graflegging buiten het onderwerp van dit artikel valt.
De panelen van het San Marco-altaarstuk (1439-1442) zijn slechts een paar jaar later geschilderd dan de panelen van het Annalena-altaarstuk (ca. 1437-’40). De kunstenaar laat op de predella van het San Marco-altaarstuk zien dat hij de verhalen vaak duidelijker vertelt en dat de personen zich veel vrijer in de ruimte bewegen. De ruimte wordt ook grootser opgevat. We zien de verschillen duidelijk wanneer we de twee voorstellingen met het verhaal van Palladia met elkaar vergelijken.
De genezing van Palladia, Fra Angelico, San Marco-altaarstuk, National Gallery of Art Washington
Het verhaal van Palladia is op het paneel van de predella van het San Marco-altaarstuk over twee scènes verdeeld. Links hebben we vanaf de geplaveide straat een doorkijkje in de ziekenkamer. De twee artsen zijn bij het bed van Palladia verschenen. Zij zit rechtop in haar bed en het lijkt weer helemaal goed te gaan met de patiënt. De scène rechts speelt zich buiten af. Vanuit de poort van de tuin stopt de genezen vrouw Damianus nog vlug een doosje met de eieren toe.
Cosmas en Damianus voor Lysias, Alte Pinakothek, München
De heiligen worden, samen met hun drie broers voor Lysias geleid. De consul wijst op het beeld van een heidense godheid. Zij worden onder bedreiging van verschrikkelijke martelingen gedwongen het beeld te vereren. Zij geven te kennen dat zij christenen zijn en dat hun geloof dat niet toestaat.
Cosmas en Damianus worden in zee geworpen en door een engel gered van de verdrinkingsdood. Zij worden opnieuw voor Lysias geleid.
Wanneer zij bij hun weigering blijven, wordt het vijftal aan handen en voeten gebonden en vanaf een rots in de zee gegooid.
Rechts op het detail van de linker bovenkant worden de heiligen van de rots in het water geduwd. Vanuit de hemel schiet een engel naar beneden en linksonder zien we dat de hemelbode het vijftal vanuit het water naar de oever leidt.
Lysias krijgt van de duivel een klap in zijn gelaat.
Na hun redding wordt het vijftal weer voor Lysias geleid. De consul is zo onder de indruk van het wonder dat hij bereid zegt te zijn het geloof van Cosmas en Damianus aan te nemen. Toen hij dat te kennen gaf verscheen de duivel ten tonele. Hij wilde ten koste van alles voorkomen dat de gouverneur tot het christendom zou overgaan en sloeg hem hard in het gezicht. Door het gebed van de heiligen – zij knielen inderdaad op de grond met de handen gevouwen – verdween de duivel. Ontzet door het voorval sprak Lysias: “U ziet dat de goden boos op mij zijn omdat ik overwoog hen te verlaten. Ik zal dus niet meer dulden dat jullie onze goden belasteren.” Hij veroordeelde hen tot de brandstapel.
Cosmas en Damianus op de brandstapel, National Gallery of Ireland, Dublin
Lysias geeft opdracht om een flinke brandstapel in orde te maken. Op het paneel zijn de vijf broers vastgebonden aan een paal. Wanneer op bevel van de consul het vuur ontstoken wordt ziet hij vanaf zijn plaats in de loge dat de vlammen als door een windvlaag van hen worden weggeblazen. Evenals we al zagen op het paneel van het Annalena-altaarstuk richten de vlammen zich op de omstanders die door het vuur worden verteerd.
Cosmas en Damianus worden aan palen vastgebonden en de mensen worden met pijlen beschoten en er worden stenen gegooid.
Nadat de mannen ongedeerd van de brandstapel komen wordt besloten de heiligen aan een paal te binden en de woedende menigte krijgt de kans zich op de heiligen te storten, maar de pijlen die naar hun richting worden afgeschoten en de stenen die naar hen worden geworpen keerden om en bereiken hun doel niet. De projectielen maken rechtsomkeert en richten zich op hun afzenders en de omstanders waarop velen van hen worden gedood.
Net voordat de pijlen hun doel zouden treffen draaien zij zich om en richten zich nu op de boogschutters en de omstanders.
Ook degenen die de stenen hebben gegooid moeten het bezuren. De man in het rood krijgt twee keien tegen zich aan en aan de voeten van de boogschutter links ligt een van de omstanders op de grond. Hij is door twee pijlen getroffen.
Onthoofding van de heiligen, Musée du Louvre, Parijs
Geblinddoekt en met de handen op de rug gebonden wachten de heiligen op hun onthoofding. Drie van hen zijn al onthoofd. Hun hoofden liggen op de grond, evenals de lichamen van twee van hen. De derde man heeft zijn lot nog maar net ondergaan. Hij knielt nog rechtop en het bloed gutst met een flinke straal uit zijn romp. De beul haalt nu met zijn al bebloede zwaard uit naar zijn vierde slachtoffer.
Begrafenis van Cosmas en Damianus, Museo di San Marco, Florence
De volgelingen van Cosmas en Damianus ontfermden zich over de lichamen van de martelaren. Toen zij het vijftal wilden begraven herinnerden de christenen zich de uitspraak van Cosmas dat hij niet in hetzelfde graf als zijn broer begraven wenste te worden omdat hij een geschenk voor zijn diensten van Palladia had aangenomen.
Daarom zien we op het paneel dat het lichaam van Damianus wordt weggedragen om ergens anders begraven te worden. Op de achtergrond van de voorstelling zien we dat een kameel daar een stokje voor steekt. Het dier was al enige tijd geleden door het tweetal genezen. Hij spreekt met luide stem dat de heiligen op een en dezelfde plaats begraven moeten worden.
Op de spreukband bij de kop van de kameel lezen we ‘Nolite eos separare a sepoltura, quia non sunt separati a merito’ Italiaans: zij die gelijk zijn in verdienste, mogen niet van elkaar gescheiden worden bij de begrafenis.
Op de voorgrond van het detail ligt Damianus in het graf naast zijn broer. We herkennen hem omdat hij dezelfde kleding draag als degene die in het laken werd weggedragen. Op gezag van de kameel ligt hij nu keurig in het graf naast zijn broer.
Aan de rand met bloed rondom de hals kunnen we zien dat de afgehakte hoofden ten behoeve van een nette bijzetting terug op de romp zijn geplaatst.
De genezing van het been, Museo di San Marco, Florence
Dat het hier gaat om een postuum wonder blijkt uit het wolkje waarop de heilige rechts vanuit de hemel is komen aanzweven.
Natuurlijk sprak het oude wonder uit de zesde eeuw dat had plaatsgevonden in het Cosmas en Damianus heiligdom te Rome met het door gangreen aangetaste been, nog steeds tot de verbeelding.
Op het paneel is het aangetaste been van de diaken met succes geamputeerd. De twee geneesheren zijn bezig dat been te vervangen door het zwarte been van de gestorven Moor. Nadat Fra Angelico het thema op zo'n belangrijke plaats in Florence in beeld had gebracht werd het door velen gezien. De transplantatie van het been werd het meest afgebeelde wonder van de twee broers.
Gebruikte literatuur
· William Hood, Fra Angelico at San Marco, Yale University Press, Londen, 1993
· Cornelia Syre, Die Münchner Tafeln und der Hochaltaar von San Marco, München, 1996
· Jacobus de Voragine, Legenda aurea, Levens van de heiligen, vertaald uit het Latijn en ingeleid door Ton Hilhorst en Carolien Hilhorst-Boink, Amsterdam, 2023 (Wanneer niet anders vermeld, zijn de aanhalingen in dit artikel uit dit boek)
· Kees W. Zimmerman, One leg in the grave, The Miracle of the transplantation of the black leg by the saints Cosmas and Damian, Maarssen, 1998
Comments