Een kunstwerk centraal XI:
Het scheppingsverhaal op een wandkleed in Girona
Wandkleed van de Schepping, geborduurde doek, wol op linnen: 3,65 x 4,70 m.
ca. 1050-1100, Museu Tresor de la Catedral.
Ondanks het druilerige weer van afgelopen zondag was Jantje helemaal in vakantiestemming. Zij was de weekendkranten aan het doorbladeren en was blijkbaar bij het katern ‘Reizen’ want ineens hoorde ik “Barcelona!” Zij verklaarde zich nader. Zij had een beschrijving gelezen van een reis naar Barcelona en daar wilde zij dus naar toe. Op mijn beurt riep ik “Girona”. Wanneer we naar Barcelona gaan, moeten we ook naar Girona. De laatste keer dat ik daar was is alweer zo’n acht jaar geleden en daar wilde ik graag nog wel eens naar toe, evenals natuurlijk Barcelona en dan vanzelfsprekend ook naar het klooster van Montserrat, “dat ligt daar in de buurt” vertelde ik gedreven. Voordat we het wisten waren we een reisje naar Catalunya aan het plannen!
Kathedraal van Girona
We hadden het indertijd al gelezen in onze reisgids: vanaf de Plaça de la Catedral is het een flinke klim om de kathedraal te bereiken: honderd treden over een werkelijk schitterende trap. Maar voor de schoonheid van die trap hadden we weinig aandacht tijdens de beklimming in de hitte van de zon. Uitgeput kwamen we boven en bevonden ons op het hoogste punt van de stad. Het uitzicht op het historisch centrum van de stad was overweldigend. Daarna de kerk in, lekker wat verkoeling. Vanuit de Kathedraal kwamen we in het Museu Tresor de la Catedral met een mooie collectie beeldhouwwerk en schilderijen. Hoogtepunt van de collectie is een wandkleed uit de tweede helft van de elfde eeuw: het Tapís de la Creació. Toen wij het er zo over hadden liep ik naar de boekenkast en pakte daaruit het toeristisch rijk geïllustreerde boekje met summiere beschrijvingen over het wandkleed. Opgetogen begon ik aan de hand van die fraaie foto’s te vertellen. Bijna alle foto’s in dit artikel komen uit dat boekje. Jantje raakte enthousiast en het programma van onze reis begon vorm te krijgen. De bestemming van de eerstkomende reis staat nu wel vast, we gaan het doen … wanneer het weer mogelijk is, de besmettingen gaan immers gewoon door en lopen op!
Het wandkleed van de Schepping
Helemaal achterin het Kathedraalmuseum, opgesteld achter glas in een aparte geconditioneerde ruimte met spaarzame verlichting, bevindt zich het befaamde Tapís de la Creació, Wandkleed van de Schepping in het Kathedraalmuseum van Girona. Het wandkleed is waarschijnlijk in Girona vervaardigd ten behoeve van de kathedraal. Het behoort tot de oudste voorbeelden van een redelijk goed bewaard wandkleed uit de elfde eeuw. Het kunstwerk wordt vaak een tapijt genoemd, maar het is geborduurd en daarom is het in technische zin geen tapijt.
We zullen zien dat de beeldvorming op het wandkleed goed aansluit bij de icongrafie van de tijd waarin het is ontstaan: de Karolingische en Ottoonse periode. De iconografie uit die periode borduurt vaak voort op de klassieke beeldtraditie.
Beschrijving
Scheppingsverhaal
In de twee concentrische cirkels wordt het scheppingsverhaal uit Genesis en de eerste dagen van Adam en Eva in het Paradijs voorgesteld.
1.
1. De nummering verwijst naar de cijfers in het schema van het wankleed. In de centrale cirkel zit de Schepper. Net als op vroegchristelijke voorstellingen van Jezus, draagt hij geen baard en wordt als een jongeman voorgesteld. Hij draagt een boek met de tekst: S(AN)C(TU)S D(EU)S (heilige God). Links en rechts in rode letters: REX E(=F)ORTIS: krachtige koning.
De Schepper wordt voorgesteld als Christus Pantocrator. Dat is een van oorsprong Byzantijnse voorstelling van Christus als Alheerser, de Alpha en de Omega, diegene die aan het begin en het einde van de schepping staat, hij die er altijd is geweest en die alles heeft geschapen en die alle processen op aarde en in de kosmos aanstuurt en bepaalt. De Alheerser is ook de schepper van de Tijd. Hij bepaalt wanneer de tijd aan het einde der tijden zal ophouden en plaatsmaakt voor de eeuwigheid. We zullen zien dat ook het aspect van de tijd en het verstrijken ervan belangrijk is voor een goed begrip van het wandkleed in zijn totaliteit. De grootste cirkels met de ‘spaken’ als scheiding tussen de verschillende segmenten en de ‘as’ in het midden worden opgevat als het wiel van de tijd, het eeuwig doorrazende rad van de tijd dat pas zal stilstaan op het einde der tijden.
Op de witte rand rondom de Pantocrator lezen we vanaf links in het midden: DIXIT QVOQUE D(EV)S FIAT LVX ET FACTA E(ST) LVX, Genesis 1,3: “God sprak: laat er licht zijn, en er was licht.” De tekst wijst vooruit naar de schepping van het licht.
2. t/m 9.
2. t/m 9. In de grote cirkel zijn de belangrijkste momenten uit het scheppingsverhaal verbeeld. Op de witte rand van die cirkel lezen we vanaf links in het midden: IN PRINCIPIO CREAVIT D(EV)S CELV(M) ET TERRAM ∙ MARE ET OM(N)IA QVA IN EIS SVNT ET VIDIT D(EV)S CVNCTA QVE FECERAT ET ERANT VALDE BONA, Genesis 1,1: In het begin schiep God hemel en aarde, de zee met alles erin, en God zag dat alles wat hij had gemaakt goed was.
2.
2. In het segment direct boven de Pantocrator treffen we de Heilige Geest aan in zijn gedaante van een duif met een nimbus. Binnen de cirkel met de Heilige Geest lezen we in rode letters: SP(IRITU)S D(E)I FEREBATVR SVP(ER) AQVAS, Genesis 1,2: “Gods Geest zweefde over de wateren.” De wateren zijn voorgesteld als afwisselend rode en grijsgroene golven.
4.
4. “God sprak: ‘Daar zij licht”, en er was licht … Nu scheidde God het licht van de duisternis, het licht noemde hij dag en de duisternis noemde hij nacht.” (Genesis 1: 3-5) Rechts van de duif herkennen we de zogenoemde Engel van het licht: “LVX” aan de brandende fakkel en de lichte achtergrond van de dag.
3.
3. Links van de Heilige geest staat de Engel van de Duisternis. Ook deze draagt een brandende toorts, maar met een minder grote vlam dan die van de Engel van het licht. Het is een verwijzing naar de nacht en het minder stralende licht van de maan en de sterren die nog geschapen moeten worden.
De achtergrond van de Duisternis is voor een deel in nachtelijk duister gehuld. Boven de personificatie van de Duisternis lezen we het opschrift: TENEBR(A)E ERANT SVP(ER) FACIEM ABISSI: “Duisternis was boven de afgrond.” (Dit is niet zo'n sterke vertaling, maar ik kan er niets beters van maken!) Duisternis lijkt op de voorstelling inderdaad boven de donkere afgrond te zweven.
5.
5. Links van de personificatie van de Nacht zien we tussen de rode en grijswitte lijnen van de lucht en boven de rode en grijswitte en grijsgroene golven van het water een cirkel met de tekst: FECIT D(EV)S FIRMAM(EN)TV(M) IN MEDIO AQVARUM, Genesis 1, 6-8: “God sprak: ‘Er zij een uitspansel tussen de wateren (om de wateren van elkaar te scheiden.’”) Zo geschiedde. God maakte het uitspansel en scheidde het water onder het uitspansel van het water daarboven; het uitspansel noemde God hemel.
Op het wandkleed lijkt het er werkelijk op dat het grijsgroene uitspansel zweeft tussen de golven op aarde en de golvende lijnen van de hemel.
6.
6. Als een vervolg op afbeelding 5. wordt rechts de scheiding van de wateren getoond: “VBI DIVIDAT D(EV)S AQVAS AB AQVIS”, Genesis 1: 6: … en God scheidde het water van het water. Onder en boven het rode vlak zien we de golvende lijnen van het water op aarde en van het hemelwater in de lucht.
Genesis 1,14-17: “God sprak: ‘Er moeten lichten komen aan het hemelgewelf om de dag en de nacht van elkaar te scheiden … Zo geschiedde. God maakte de beide grote lichten: het grootste licht om de dag te beheersen en het kleinste om de heerschappij te voeren over de nacht; bovendien de sterren.’ God plaatste ze aan het hemelgewelf om de aarde te verlichten, om te heersen over de dag en de nacht en om het licht en de duisternis van elkaar te onderscheiden. Bovendien plaatste God de sterren aan het hemelgewelf om de aarde te verlichten”.
Tegen de rode achtergrond is de cirkel van het firmament voorgesteld: FIRMAM(EN)TV(M). In die cirkel staan twee kleinere cirkels met de personificaties van SOL(IS) (de zon) en LVNA (de maan). De grote hemellichamen staan tussen goudgele sterren. De personificaties van zon en maan hebben het oude voorkomen zoals we dat aantreffen in Karolingische en Ottoonse handschriften en dat teruggaat op Romeinse voorstellingen: de zon met de zonnekrans en de maan met de maansikkel boven het hoofd.
7. De schepping van de dieren in de lucht en in de zee. Genesis 1,20-21: “God sprak: ‘Laat het water krioelen van levend gewemel, en over de aarde de vogels vliegen langs het hemelgewelf.’ Toen schiep God de grote zeegedrochten met al het levend gewemel waarvan het water krioelt … en al de verschillende soorten van gevleugelde dieren.” Tussen de grijze en rode golven van de zee (“MARE”) zien we gewone vissen en zeemonsters. Boven de zee zien we het gevogelte in de hemel: “VOLATILIA CELI”.
7.
7, detail
8.
8. De eerste mens is al geschapen. God stelt vast dat het niet goed is wanneer de mens alleen blijft. Daarom vormde hij uit klei alle dieren op het land en alle dieren in de lucht. Op de voorstelling heeft God de landdieren voor de naakte Adam geleid. Adam wijst de dieren aan en geeft ze een naam (Genesis 2, 19-20). De dieren zijn goed herkenbaar. We zien een hert, een eenhoorn, een koppel wolven, een ram en een geit en een koe en een paard. Maar “Adam … vond niet de hulp die bij hem paste" (Genesis 2,20): ADAM N(ON) INVENIEBATVR SIMILEM SIBI.
9.
9. De schepping van Eva. INMISIT D(OMI)N(U)S , SOPORE(M) IN ADA(M) ET TULIT UNA(M) DE COSTIS EIVIS, Genesis 2, 21: “Nu bracht God de mens in een diepe slaap en terwijl hij sliep nam hij een van zijn ribben.” Daaruit vormde hij Eva.
Op het wandkleed komt Eva uit de zijde van Adam. Zij richt de ogen op de twee bomen. In het midden herkennen we een palmboom. Deze boom staat traditioneel symbool voor het leven, de Levensboom dus! Bij de boom rechts lezen we: LIGNU(M) POMIFERV(M), fruitboom. Het Latijnse woord ‘pomum’ betekent ook appel. Het is de Boom van kennis van goed en kwaad en verwijst naar hetgeen er staat te gebeuren. Ondanks het verbod van God zullen Adam en Eva ervan eten!
9. detail
Het lijkt erop dat Adam op de grond staat. Toch ligt hij op zijn rug te slapen. Op de plaats van de ogen van Adam is het namelijk volledig zwart. De ogen zijn gesloten, hij slaapt. Bij de ogen van de andere mensen op het wandkleed wordt ook het wit van de getoond.
Winden
10. A Linksboven:
"SEPTENTRIO"
Noordenwind
10. B
Rechtsboven:
"SVBSOLANVS"
Oostenwind
10. Op de vier plaatsen waar op het wandkleed de cirkel min of meer overgaat in de grote rechthoek (in de bouwkunst zouden we dat ‘pendentieven’ noemen), op de vier ‘hoeken’ van de aarde treffen we de aloude personificaties van de vier windstreken aan.
In de klassieke mythologie treffen we de Vier winden aan als goden. Op bewaard gebleven voorstellingen blazen zij op een schelp en zitten op een met lucht gevulde zak. De wind is zichtbaar gemaakt met behulp van strepen die uit de tuit van de windzakken en uit de hoorns tevoorschijn komen. Dit beeld sluit aan bij afbeeldingen in Karolingische en Ottoonse handschriften uit dezelfde periode.
Detail van een kaart van de wereld in de Beatus van Turijjn, 11de eeuw
10. C
Linksonder:
"CEPHIRVS"
Westenwind
Ook op het wandkleed zitten de Vier winden op een windzak. In beide handen dragen zij een hoorn die zij tegen de mond houden. De wind is vaak goed zichtbaar gemaakt met zwarte strepen die in de meeste gevallen uit de hoorns en uit de windzakken komen. Om duidelijk te maken dat zij door de lucht vliegen hebben zij vleugels op de schouders. Ook de vleugels die zij boven de enkels hebben vastgemaakt suggereren mee te waaien met de wind. De winden kunnen worden geïdentificeerd door de namen onder een van de hoorns die zij vasthouden.
10. D
Rechtsonder:
"AVSTER"
Zuidenwind
Paradijsstromen
18. en 25
18. en 25. Hier worden c.q. werden twee van de vier Paradijsrivieren voorgesteld.
Links bovenaan is de rivier “GEON”, de Gihon voorgesteld op een manier zoals we die kennen van de afbeeldingen van de klassieke riviergoden: een mannelijke gestalte met een kruik waaruit water stroomt. Het beeld stelt de oorsprong van de rivier voor. Om de vruchtbaarheid weer te geven, groeien er op het wandkleed planten en bomen aan de oever van de rivier. In de rechter bovenhoek is nog een fragment bewaard gebleven van een van de andere Paradijsstromen.
Van het onderste gedeelte van het wandkleed is een flink stuk verloren gegaan. Het kan haast niet anders dat in de linker- en rechterhoek aan de onderkant van het wandkleed zich de twee andere volledig ontbrekende voorstellingen van de rivieren van het Paradijs moeten hebben bevonden. Al met al waren op de drie andere hoeken de Eufraat, de Pishon en de Tigris te zien. Alleen rechtsboven (nr. 25) is een klein fragment bewaard gebleven. Daarop zijn nog net twee blote voeten te zien, net als bij Geon, echter er is geen water, riviergod of opschrift te onderscheiden.
Tijd: het jaar, de seizoenen, de maanden en de dagen
De rand van het wandkleed wordt boven en links en rechts bijna volledig ingenomen door de Tijd. Hier worden de vier jaargetijden voorgesteld samen met de voor het seizoen typerende en traditionele afbeeldingen. Ook de maanden met de werkzaamheden op het land die passen bij de tijd van het jaar hebben een plaats gekregen. Na de zondeval en de daarmee gepaard gaande verdrijving uit de Hof van Eden moeten de mensen immers “werken in het zweet van hun aanschijn” om op aarde het hoofd boven water te kunnen houden.
11.
11. Bovenaan in het midden, op de ereplaats treffen we “ANNVS” het jaar aan. In zijn linkerhand draagt hij het immer doordraaiende wiel, symbool van het verstrijken van de tijd. Het is een soortgelijk wiel als van die twee concentrische cirkels op het wankleed. In de rechterhand draagt hij een landbouwwerktuig (een schoffel of een hark?). Dit verwijst naar de eeuwige terugkerende cyclus van het continue werk op het land, het hele jaar door.
De voorstellingen van de seizoenen treffen we ook aan in veel Karolingische en Ottoonse manuscripten en op bewaard gebleven Romeinse muurschilderingen in Pompeï en zijn ook bekend door de beschrijvingen in de Metamorphosen van Ovidius.
12.
12. “AVTVNVS”, personificatie van de Herfst die traditioneel druiventrossen plukt.
13.
13. Winter (geen opschrift). Uit de Romeinse tijd zijn veel voorstellingen bekend van blazende hoofdjes die de wind voorstellen. Ook dit beeld werd in de Karolingische en Ottoonse peridode overgenomen.
Op dit fragment blaast de wind van twee kanten: van links- en rechtsboven. Het is koud. De man probeert, zich te warmen met een dikke mantel en door zijn handen en blote voeten bij het vuur te houden. Met een beetje goede wil lezen we links en rechts boven de vlammen “IGNIS”, vuur.
14.
14. Lente (geen opschrift). Ook in de lente kan het nog goed waaien, de wind blaast echter alleen nog maar van linksboven! De boer is bezig met het omspitten van het land.
15.
15. “ESTAS”, Zomer staat klaar om te maaien. Hij heeft een zeis in de rechterhand en aan zijn linkerzijde staat het rijpe koren. Aan de rechterzijde van de maaier groeit vlas: “ELAX” staat boven de groene plant links.
16 en 17 Op beide voorstellingen wordt het onderwerp niet door een opschrift beschreven. In het boekje dat ik van het wandkleed heb staat onder nr.16 slechts “Samson”. Over Samson lezen we in het Oude Testament dat hij een groot aantal Filistijnen met de kaak van een ezel doodde. Wanneer we de voorstelling los van het groter geheel van het wandkleed zouden beschouwen, kan ik goed leven met de ondertitel. Maar een voorstelling van Samson die op het punt staat een Filistijnen met een kaak van een ezel te doden past naar mijn gevoel niet binnen een cyclus met de werkzaamheden van de verschillende jaargetijden. Zeker wanneer we de volgende voorstelling met Abel die zijn offer van een lam brengt (nr.17) in ogenschouw nemen, is het thema van Kain die op het punt staat zijn broer te doden hier veel beter op zijn plaats. Er wordt in Genesis niet vermeld waarmee hij zijn broer de hersens in slaat (Genesis 4:8), dus waarom zou het ook hier niet, in de goede Bijbelse traditie een kaak van een dier kunnen zijn?
Het offer van Kain en Abel heeft ook te maken met werkzaamheden op het land binnen de wisseling van de seizoenen van het jaar. Uit Genesis vernemen we dat Kain landbouwer was geworden en Abel schaapherder. Ook zij moesten dus werken in het zweet van hun aanschijn! De broers brachten een offer van de eerste opbrengst van dat jaar. Kain offerde koren en Abel het eerst geboren lammetje. Toen het offer van Kain door God werd afgewezen werd hij zo boos dat hij zijn broer doodde.
Maanden
De zijranden brengen de twaalf maanden in beeld. Traditioneel worden de maanden afgebeeld met voorstellingen van de werkzaamheden op het land die typerend zijn voor de tijd in het jaar. Ook dit soort voorstellingen zijn ruim bekend uit veel Karolingische en Ottoonse manuscripten.
19.
19. De voorstelling met Januari is verloren gegaan. De eeuwige cyclus van de maanden begint daarom met een voorstelling van FEBRVARIVS: Februari, die gedeeltelijk bewaard is gebleven. Het fragment toont een jager met zijn buit: een aantal vogels, eenden denk ik, die hij aan zijn stok heef gehangen. De wind blaast uit alle macht van rechtsboven in de voorstelling, het is koud: “FRIGVS”.
21.
21. “MARCIVS” Maart brengt de ontluikende natuur na de winter in beeld. De wind blaast nog steeds, nu vanuit de linker bovenhoek en het is blijkbaar ook nog steeds koud: “FRIGVUS”. De zon schijnt echter en de aarde wordt opgewarmd.
De man houdt een slang en een kikker in de handen. Dit verwijst naar het warmer worden van de aarde. Nu de temperatuur stijgt komen dit soort beesten uit de aarde tevoorschijn. Een ooievaar “CICONIA” kan zich eraan tegoed doen. Dit zien we ook in de Karolingische beeldtraditie, zoals in de Salzburger Kalender (ca. 830). Op de pagina van de afbeelding staat de tekst: Martius educit serpentes, alite gaudet: Maart laat de slangen weer uitkomen en maakt de vogels blij. Omdat veel Griekse en Romeinse boeken alleen bekend zijn uit de Karolingische tijd, is het heel waarschijnlijk dat de voorstelling doorborduurt op een klassieke beeldtraditie.
22.
22. APRILIS, April toont een boer die zijn land aan het omploegen is. De ploeg wordt door twee ossen getrokken; zij moeten behoorlijk klimmen! Let ook op de rood-zwarte voren die getrokken zijn.
De ploeg met wielen was een uitvinding uit de Karolingische periode en werd vanaf die tijd over heel Europa gebruikt. We komen de ploeg vaak tegen in Karolingische handschriften en bijvoorbeeld ook op het Tapijt van Bayeux (ca. 1068).
Angelsaksiche kalender, ca 1050
Tapijt van Bayeux, ca. 1068
23.
23. In “MAIVS” Mei voert een boer een van zijn schapen. “SOL”, de zon schijnt in rode, gele en groene stralen.
24.
24. Ook in “IVNIVS”, Juni schijnt “SOL” volop. Een visser staat met zijn linkerbeen in het golvende water en met het andere op het land. Hij helt zijn lichaam wat naar achteren en ook met zijn rechterbeen zet hij zich schrap om de vis die hij aan de haak heeft geslagen aan de kant te krijgen. De vangst van die dag lijkt goed. Achter de visser zien we een aantal gevangen vissen in een ton. In de linkerhand houdt de man twee stokken met een touw en hij lijkt ook nog een vogel te hebben gevangen.
26.
26. Van de rechter strook van het wandkleed is maar weinig bewaard gebleven. November en December zijn geheel verdwenen en van de voorstelling van Juli is alleen nog maar een deel van het linkerbeen van de maaiende boer bewaard gebleven. Hij draagt iets van een hose waarvan de pijpen met zwarte banden strak zijn getrokken rondom het been. We herkennen ook nog net zijn rechterhand waarmee hij de zeis hanteert. Daarboven zien we een ander werktuig, wellicht een soort pikhaak(?). Links boven is nog een stukje van de zon met gouden stralen te zien.
27.
27. De voorstelling van de maand Augustus toont nog slechts korenhalmen. Daarboven bevond zich blijkbaar “SOL”.
28.
28. In September is het tijd voor het dorsen van het tarwe. Ook hier herkennen we nog een deel van de vinger van hand die de dorsvlegel vasthoudt waarmee op het koren wordt geslagen. Rechtsonder resten nog een deel van een voet en de tenen van de dorser. Linksboven staat een korenschoof klaar om gedorst te worden.
29.
29. Oktober is de wijnmaand. Links staat een druivenstok “VINEA” met rijpe druiven. We kunnen nog een deel van de druivenplukker zien. Met een sikkel snijdt hij druiventrossen af.
De voorstellingen met de maanden januari, november en december zijn verloren gegaan. Daarover straks meer.
De dagen van de week
20. Van voorstellingen van de dagen van de week is links, bijna onderaan wordt “DIES SOLIS”, Zondag in beeld gebracht. Zondag wordt voorgesteld als de klassieke zonnegod Helios of Apollo. We komen de voorstelling vaak tegen in Karolingische en Ottoonse handschriften, op ivoren reliëfs die in die tijd op de voorkant van boeken werden aangebracht én op veel klassieke voorstellingen.
Helios in zonnewagen, Griekse vaas, 4de eeuw v.Chr.
Apollo / de Zon in een Karolingisch handschrift, 10de eeuw
20.
Ook op het wandkleed in Girona heeft de zonnegod een stralende zon achter het hoofd. Hij zit in de zonnewagen en stuurt de vier paarden aan. De dieren trekken de zonnewagen over het firmament dat onder de wielen wordt aangegeven met afwisselend rode en groene golvende banen.
30.
30. Rechts onderaan op het wandkleed lezen we bij de voorstelling alleen nog maar “DIES”, dag. Toch is het niet moeilijk te achterhalen wat hier is voorgesteld. Twee runderen, een rode en een zwarte trekken een soortgelijke wagen als waarin de zon zich voortbeweegt. We zien nog een hand van degene die de dieren aanstuurt. Dat moet de klassieke godin van de maan (Latijn: Luna) Diana of Artemis zijn. Haar wagen wordt traditioneel getrokken door stieren. Hun hoorns riepen associaties op met de sikkel van de maan. De rode en groene golvende lijnen geven ook hier weer het firmament aan waarover de wagen zich voortbeweegt. We hebben hier te maken met een voorstelling van DIES LUNAE: maandag. De resterende voorstellingen van de dagen zijn verloren gegaan.
Artemis / de maan in een Karolingisch handschrift, 10de eeuw
De legende van het Kruis als onderdeel van de heilsgeschiedenis
31 De onderste strook van het wandkleed is slechts gedeeltelijk bewaard gebleven. Door de opschriften én van wat er nog is overgebleven kunnen we de voorstelling redelijk goed terughalen. Het gaat om voorstellingen uit de Legende van het terugvinden van het kruis waaraan Christus is gestorven.
31.A
31.A Keizer Constantijn (ca. 280-337) had in 312 een belangrijke overwinning behaald op zijn aartsrivaal keizer Maxentius (ca. 270-312). Tijdens de veldslag zag hij een kruis dat hem de nacht daarvoor al was verschenen en dat hem de overwinning zou brengen.
De moeder van keizer Constantijn, keizerin Helena ging naar Jeruzalem om dat bijzondere kruis te zoeken.
Links begint het verhaal op het wandkleed met een basilica-achtig gebouw. Rechts daarvan komt “S(AN)C(T)A ELENA”, de heilige Helena aan in “HIERUSL(EM)”, Jeruzalem. Zij ondervraagt “IVDAS”. Dit is Judas Cyriacus die volgens het verhaal door een aantal “IUDEI”, Joden naar voren werd geschoven. Men wist dat hij de plaats kende waar het kruis onder de grond was gestopt.
31.C
31.C Links bidt Judas bij een heuvel “CUM ORAS SET IUDAS”. Iets verderop wordt de precieze plek waar hij moet gaan graven aangeduid door een heerlijke geur die op die plaats uit de aarde opstijgt. Die geur word op het wandkleed zichtbaar gemaakt door de groene-grijsgroene walm die uit de grond komt: E(=F)umus”, rook. Rechts heeft Judas een spade in de handen en hij begint te graven.
31.D
31.D Judas vindt uiteindelijk niet een, maar drie kruisen. Ze waren identiek! De kruisen worden een voor een op het lichaam van een overleden jongeman gelegd. Bij de eerste twee kruisen gebeurt er niets! Wanneer het derde kruis in aanraking met de overledene wordt gebracht staat deze op uit de dood. Daarmee had dat laatste kruis zich vanzelfsprekend geïdentificeerd als het kruis waaraan Christus is gestorven én de overwinning op de dood heeft behaald. In het midden zien we dat het kruis door Judas tegen het hoofd van de overledene wordt gehouden. De man is rechtop gekomen en heeft de ogen zichtbaar geopend. Links staan de twee andere kruisen: een groen en een rood kruis.
Het kruis wordt naar Jeruzalem gebracht en daar bewaard als een belangrijke reliek. Een deel van dat kruis werd door Constantijn meegenomen naar Constantinopel.
31.B
31.B
detail
31.B Het verhaal gaat verder! De Perzische vorst Chosroës II (588-628) had het deel van het kruis dat in Jeruzalem werd bewaard gestolen en naar zijn paleis gebracht. Barbara Baert suggereert dat het hier zou gaan om een voorstelling van het kruis en de Byzantijnse keizer Heraclius (keizer: 610-641). Die gedachte neem ik graag over. Heraclius verovert het kruis op Chosroës en brengt het terug naar Jeruzalem. Aangekomen bij “HIERVS(A)L(EM)”, Jerusalem wil de keizer het kruis in een grootse processie de stad binnendragen. Een engel geeft hem te kennen dat de poort van waaruit die processie zou moeten beginnen dezelfde poort is als die waaronder Jezus met het kruis over zijn schouder de stad had verlaten richting Golgotha. Daar paste dus geen triomfale intocht met datzelfde kruis bij! De keizer werd te verstaan gegeven dat hij van zijn paard moest komen, een boetekleed moest aantrekken en blootsvoets met het kruis over de schouder nederig de stad moest inlopen. En zo geschiede. Wanneer dit moment wordt afgebeeld wordt de keizer in veel gevallen met een enorm kruis afgebeeld. Dat grote kruis zien we ook in het midden van de voorstelling op het wandkleed van Girona.
Reconstructie van het wandkleed
We hebben het hierboven al geconstateerd: de voorstellingen van drie maanden én de voorstellingen van vijf dagen zijn verloren gegaan. Ook ontbreken de voorstellingen van drie van de vier Paradijsstromen. De reconstructie van de plaats van de ontbrekende voorstellingen levert geen grote problemen op.
De voorstellingen van de bovenrand zijn volledig bewaard gebleven. Wanneer we de negen segmenten van de bovenrand als uitgangspunt nemen, moet er ook aan de onderzijde plaats zijn geweest voor negen segmenten. Aan de onderkant van de linkerzijde zagen we al het een fragment van Februari (nr.19). Het kan haast niet anders dat zich daaronder een van de vier personificaties van de Paradijsstromen moet hebben bevonden. Dat zou immers logisch corresponderen met de voorstelling van de Gihon linksboven (nr. 19) en de fragmentarisch bewaard gebleven voorstelling van een van de andere paradijsstromen rechtsboven (nr. 25). In de rechter benedenhoek van het wandkleed moet dan de vierde Paradijsrivier hebben gestaan.
Tussen de personificatie van Maandag (nr. 30) en die vierde paradijsstroom moeten zich de twee personificaties van November en December (corresponderend met Februari, nr. 19) hebben bevonden. Onder Februari bevond zich dan nog Januari. Dan blijven onder de voor circa twee-derde verloren gegane strook met de Legende van het terugvinden van het kruis nog zeven segmenten over. Ruim plaats voor de andere vijf dagen van de week. Nu even speculeren: de twee plaatsen die dán nog overblijven zouden heel goed kunnen zijn ingenomen door sterrenbeelden, bijvoorbeeld Orion en Hercules. Het gaat dan om sterrenbeelden van mensen die, naar de klassieke mythologie na hun dood werden opgenomen tussen de goden en tot sterrenbeeld werden verheven.
Conclusie
Dat laatste stukje over de sterrenbeelden sluit goed aan bij de totale betekenis van het wandkleed: er is een mogelijkheid om zich, na de verdrijving uit het Paradijs weer te verenigen met de oorspronkelijke scheppingsharmonie.
Het wandkleed geeft een beeld van de middeleeuwse kijk op het leven én de beleving van tijd. In de twee grote cirkels in het midden wordt het scheppingsverhaal verbeeld. Verder zien we het alsmaar voortschrijden van de tijd zoals die door God is geschapen en geordend: de zich immer herhalende cyclus van het jaar met de verandering van seizoenen gecombineerd met de zware werkzaamheden op het land. Juist die zware werkzaamheden tijdens onze aardse ballingschap, het eeuwig moeten werken in het zweet van ons aanschijn is een van de gevolgen van de zondeval. Deze eeuwige cyclus kan alleen maar doorbroken worden door de komst, het voorbeeld, het lijden en sterven van Jezus. Bij zijn tweede komst op aarde zal er een einde komen aan de cyclus van het jaar. Dan zal de kortstondige tijd plaatsmaken voor de eeuwigheid.
Met de verdrijving uit het Paradijs kwam ook de dood over de mensen. De opmerkelijke voorstellingen van Kain en Abel (nrs. 16 en 17) kan in verband worden gebracht met de verlossing. Abel was de eerste die het meest ingrijpende gevolg van de zondeval overkwam: hij is immers de eerste dode in de geschiedenis van de mensheid! Alleen door het lijden en sterven van Christus aan het kruis kan de dood overwonnen worden.
Het kruis wordt in het wandkleed opgevoerd als het teken dat de dood overwint. De voorstellingen uit de legende van het terugvinden van het kruis tonen de leven opwekkende kracht van het kruis. In dat verhaal is immers sprake van de grootse overwinning van Constantijn door het teken van het kruis én de opwekking van een dode na het terugvinden van dat kruis. Daarmee was de kracht van het kruis aangetoond.
Door de verlossingsdaad van Jezus kunnen de mensen het eeuwig leven weer bereiken. Zij kunnen weer drinken van de Bron des Levens, gesymboliseerd door de Paradijsstromen en eten van de vruchten van de Levensboom, gesymboliseerd door de palmboom op het wandkleed. Ik denk dat dat de boodschap is van het wandkleed.
P.S. De eerstvolgende blog verschijnt niet volgende week, maar over twee weken.
Gebruikte literatuur:
- El Tapís de la Creació, Catedral de Girona, Toeristische gids, Barcelona 2012
- Barbara Baert, Een erfenis van heilig hout, De neerslag van het teruggevonden kruis in tekst en beeld tijdens de Middeleeuwen, Leuven 2001
Comments