Don’t look back!
Orpheus, Griekse roodfigurige vaas, ca. 430 v.Chr.,
British Museum, Londen
Op deze Attische vaas (Attica is het gebied rondom Athene) speelt Orpheus op zijn lier en zingt tussen twee gewapende Thracische strijders.
Het kon haast niet anders: Orpheus moest wel uitgroeien tot de meest vermaarde dichter, zanger en musicus in de klassieke mythologie. Ovidius vermeldt immers dat zijn wieg op de berg Heilikon stond. (Matamorfosen boek XI: 219) Daar komt nog bij dat Orpheus de zoon was van Apollo die als God van de kunsten zetelde op diezelfde mythische berg. De moeder van Orpheus was Calliope, de Muze van de zang en de epische dichtkunst, het heldendicht. Samen met de andere acht Muzen vertoefde zij onder leiding van Apollo op de Helikon. Vanaf die berg inspireerden de Muzen de kunstenaars op aarde en stonden hen bij tijdens de uitvoering van hun werk. De naam Calliope betekent ‘met mooie stem’. Orpheus had van zijn moeder de gave van de zangkunst geërfd. Van zijn vader had hij de lier gekregen waarop hij zich begeleidde bij het voordragen van gedichten en liederen.
Orpheus zingt voor de dieren, Romeins vloermozaïek, 6,14 x 5,55 m.,
3de eeuw n.Chr., Museo Archeologico regionale di Palermo, Sicilië
De kracht en de verbindende werking van de muziek van Orpheus
Op het mozaïek zijn vogels en dieren vreedzaam samengekomen om naar Orpheus te luisteren!
Klassieke dichters als Ovidius (de Metamorfosen (Boek X en XI) en Vergilius (de Georgica, Boek IV: 452-527) putten zich uit in beschrijvingen over de magische uitwerking van de woorden van zijn liederen, zijn zangkunst en het spel op zijn lier. Orpheus komt in de verhalen naar voren als zanger-dichter die zo ontroerde dat bomen hun stammen kromden en planten zich naar hem toe bogen om de muziek en de gezangen nog beter te kunnen horen. Verwoestende natuurkrachten zette hij naar zijn hand en de harde rotsen smolten door de vertederende klanken van zijn spel. Onstuimige stormen en kolkende rivieren kwamen tot bedaren zodat het land werd behoed voor overstromingen. De wreedheid van wilde dieren tegenover andere dieren kwam door de kracht van zijn muziek tot bedaren en zij leefden in vrede en harmonie met hun voormalige prooien.
Muziek verbindt en muziek verbroedert. De dicht- en zangkunst van Orpheus stemde het verharde gemoed van mensen tegenover anderen tot mildheid. Met harmonisch snarenspel, de ontroerende stem en de betoverende klank van zijn lier kreeg hij het voor elkaar de mensen in harmonie te verenigen, met elkaar en met de schepping als geheel én met zichzelf! Elk treurig hart komt tot rust door Orpheus’ muziek. Zelfs de meest ijzige persoon wordt vervuld met warme gevoelens en liefde. De muziek van Orpheus bleek in staat de oorspronkelijke harmonische orde te herstellen tussen mens en dier, tussen mens en natuur, en tussen de mensen onderling. Het lijkt erop dat zijn spel het hart en de geest van de mensen weer terugbrengt naar de harmonische en vredige periode van de oorspronkelijke scheppingsharmonie. De eerste mensen leefden toen in een ideale wereld die door Ovidius als het 'Gouden Tijdperk' wordt omschreven: "Een periode zonder wraak of wetten, iedereen was rechtschapen en eerlijk. Straf was er niet, noch angst voor straf. Er was geen noodzaak van een leger en er waren geen heersers, de mensen leefden veilig in een aangename rust." (Metamorfosen Boek I: 89-100)
We zullen zien dat zelfs het goddelijk echtpaar van het dodenrijk zo vertederd raakte door de zang en het snarenspel van Orpheus en zo was aangedaan door het leed en de liefde die hij bezong dat het godenpaar tot mildheid werd gestemd en een dode uit het dodenrijk naar het rijk van de levenden liet terugkeren …
Orpheus en Eurydice
De mythe van de tragische liefdesgeschiedenis van Orpheus en Eurydice behoort tot de bekendste liefdesverhalen uit de wereldliteratuur. In de Griekse en Romeinse tijd circuleerden er al talrijke varianten van het verhaal en tot in onze tijd verschijnen er hervertellingen in de vorm van verhalend proza, gedichten, treurspelen, ballet, opera en symfonische muziek. De meest toegankelijk klassieke bron is het tiende en elfde hoofdstuk van de Metamorfosen (8 n.Chr.) van de Romeinse dichter Publius Ovidius Naso (43 v.Chr.-17 n.Chr.).
Ovidius opent het verhaal van het huwelijk van Orpheus met Eurydice. Voor deze plechtigheid was ook Hymanaeus, uitgenodigd. De klassieke god van het huwelijk verscheen met een onheilspellend voorteken. Zijn altijd brandende fakkel die het vuur van de liefde aanwakkert en gedurende het huwelijk liet voortduren, vlamde niet! De toorts siste slechts en er werd zwarte rook zichtbaar, ‘een droevig teken met nog droever afloop’ zo omschrijft Ovidius de situatie.
De jonge bruid was ondertussen vrolijk met haar vriendinnen in het gras aan het dansen toen zij werd gebeten door een giftige slang. Eurydice overlijdt …. op de dag van haar bruiloft.
Er zijn veel verschillende versies van het verhaal over Orpheus en Eurydice. Wijd verbreid is de verhaallijn dat niet Apollo, maar koning Oeagrus de vader is van Orpheus. Hij is de koning van Thracië. In dit gebied speelt zich het verhaal grotendeels af. Thracië ligt in het noordoosten van het huidige Griekenland en in het zuidoosten van Bulgarije.
Er is ook nog een andere veel vertelde variant van het verhaal over de dood van Eurydice. In dat verhaal is zij de dochter van een riviergod en behoort samen met andere waternimfen tot de Najaden, dochters van verschillende watergoden. Ook deze versie van het verhaal speelt zich af op de dag van de bruiloft van Orpheus en Eurydice. Vergilius schrijft dat de bruid zich in het veld ophield met haar vriendinnen. Zij werd belaagd door de herder Aristaeus die zich aan haar opdringt. Eurydice wil niets van diens avances weten en ontvlucht de vrijpostige Aristaeus, maar die blijft haar achtervolgen. Eurydice trapt op de slang die haar in de hiel bijt. De beet wordt haar fataal.
Illustratie in een Franstalige uitgave van de Metamorfosen van Ovidius, 1493, Bibliothèque Nationale de France, Parijs
Met een herdersstaf over de schouder achtervolgt Aristaeus Eurydice. Tijdens haar vlucht trapt zij op een slang. Het dier richt zich op en bijt haar in de hiel.
Niccolò dell'Abate, De dood van Eurydice, olieverf op doek: 189,2 x 237,5 cm., ca. 1552-71, National Gallery, Londen
detail Niccolò dell'Abate, de dood van Eurydice
Links op het detail vermaken de vriendinnen van Eurydice zich bij een smal stroompje. Rechts daarvan wordt Eurydice achtervolgd door Aristaeus. Wanneer u goed kijkt ziet u bij haar linkervoet een klein slangetje kronkelen in het gras. Op de foto van het gehele schilderij ziet u rechts onderaan een riviergod. Uit zijn kruik stroomt het water van de rivier. Waarschijnlijk is het de vader van Eurydice die getuige is van haar dood. Hij kijkt naar zijn overleden dochter die languit op het gras ligt. Links van het kasteel speelt Orpheus voor de dieren.
Jacopo Sellaio, Orpheus, Eurydice en Aristaeus,
olieverf op een paneel van een cassone: 175 x 60 cm., 1474-1480,
Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam
Centraal op de voorgrond van het paneel van de Florentijnse kunstenaar Jacopo Sellaio (1441-’42 -1493) wordt Eurydice achtervolgd door Aristaeus.
Detail Jacopo Sellaio, Orpheus, Eurydice en Aristaeus
Op de vlucht voor haar belager kijkt Eurydice achterom naar de slang die in haar voet bijt.
Detail Jacopo Sellaio, Orpheus, Eurydice en Aristaeus
Een slang met een monsterachtige kop en een bek vol scherpe tanden bijt in de voet van Eurydice. De enorme slang lijkt geïnspireerd door de tekst van Vergilius: “Terwijl het meisje in paniek langs de oevers van de rivier voor haar belager vluchtte, ontging haar de reusachtige waterslang die verscholen lag in het droge gras.” (Georgica: Boek IV: 457-458)
Detail Jacopo Sellaio, Orpheus, Eurydice en Aristaeus
Met een amechtig smekend gezicht en de armen naar beneneden lijkt het er warempel op dat de belager van Eurydice probeert de bruid te overtuigen van zijn oprechte bedoelingen.
Met een staf in zijn hand, de hond op de voorgrond en de kudde schapen daarachter wordt Aristaeus door Sellaio als schaapsherder opgevoerd. Vergilius vermeldt dat hij imker is en honingbijen houdt.
Boven de schapen zien we links hoe Orpheus de boodschap van de dood van Eurydice verneemt.
Detail Jacopo Sellaio, Orpheus, Eurydice en Aristaeus
Rechts op de schilderij wordt Eurydice door twee demonen naar een grot gebracht, de toegang van de onderwereld. Zij zijn voorgesteld als figuren met vogelpoten en horentjes op het hoofd.
Orpheus blijft ontroostbaar achter. Zijn liederen verstommen; alleen de levende Eurydice zou hem kunnen bewegen zijn lier op te pakken en zijn gezang weer te laten klinken. Wanhopig richt hij zich tot de goden op de Olympus. Die kunnen echter niets voor hem betekenen. Jupiter raadt hem aan naar zijn broer Pluto (Griekse mythologie: Hades) te gaan. Hij is de god van de onderwereld en alleen híj kan erover beslissen iemand uit het dodenrijk te laten terugkeren naar het rijk der levenden. Orpheus besluit af te dalen naar het dodenrijk. Levenden werden echter niet toegelaten tot het schimmenrijk! Onderweg vermurwt hij met zijn muziek de veerman Charon en de driekoppige hellehond Cerberus om hem als levende toch toe te laten tot het rijk van de doden. Daarna volgt een lange tocht ‘tussen de lichaamloze langbegraven schimmen’ waarna hij voor Pluto en zijn echtgenote Proserpina (Griekse mythologie: Persephone) verschijnt. Hij besluit zijn lier weer ter hand te nemen om de heersers van het dodenrijk toe te zingen: “Ach goden van deze onderaardse wereld, waar iedereen die sterfelijk is zijn einde vindt … Ik ben hier niet gekomen om de donkere Tartarus te zien [de diepe afgrond in de Hades waar de schimmen van de doden werden gestraft wanneer ze slecht hebben geleefd] … mijn komst betreft mijn vrouw. Nadat zij op een slang was getrapt, ontnam het dier haar levensbloei. Ik wilde wel berusten, ik verzeker u, ik wil het, maar Amor [de liefde] wint … Bij dit oord vol angsten, bij deze immense leegte, bij de stilten van dit rijk, ik smeek u: wil Eurydice’s te vroege dood herroepen! Wij mensen staan al alles aan u af, en vroeg of laat komen wij na een kort bestaan tussen de levenden naar deze ene woonplaats, wij komen er allemáál. Dit is ons laatste huis, u voert hier in eeuwigheid de heerschappij over de stervelingen. Ook zij komt in uw macht, wanneer zij daarvoor rijp is en haar tijd voorbij. Ik vraag u geen geschenk, het is een lening. En wanneer de Dood mijn vrouw geen uitstel gunt, weet dan dat ook ik hier niet vandaan ga, nee, dan kunt u blij zijn met twee doden.” Tijdens de indrukwekkende woorden en de manier waarop Orpheus zijn liederen ten gehore bracht gebeurden er dingen die nog niet eerder in het dodenrijk waren voorgevallen. Het leek of alles in de Hades stil stond, zelfs het straffen van de veroordeelden hield op: “Tantalus vergat naar het steeds terugwijkende water te buigen, de Danaïden lieten hun eindeloze arbeid, het vullen van het doorzeefde vat, rusten en Sisyfus rustte op het rotsblok dat hij volgens de wil van de goden met vergeefse moeite tegen de berg op moest torsen en de gieren hadden geen trek in de lever van Tityus. Men zegt dat zelfs de wraakgodinnen, die nog niet eerder door het leed van mensen waren bewogen, hete tranen van ontroering vergoten.”
Ook Pluto en Proserpina raakten zo ontroerd door Orpheus' klaagzang dat Eurydice mocht komen! Zij bevond zich bij de jongste gestorvenen en door de nog niet geheelde wond kon ze niet snel lopen’. Het hele verhaal speelt zich namelijk af op één dag, de dag van het huwelijk van Orpheus en Eurydice.
Jacopo del Sellaio, Orpheus in de onderwereld bij Pluto en Proserpina, detail van een paneel van een cassone, Khanenko Museum, Museum van Westerse en Aziatische kunst, Kiev, Oekraïne
Orpheus krijgt toestemming om zijn geliefde mee te nemen naar het rijk van de levenden op voorwaarde dat hij tijdens de weg naar boven niet naar haar omkijkt voordat hij het Avernusdal achter zich had gelaten. Het Lago d'Averno is een kratermeer in de regio Campanië ten westen van Napels. Aan de oevers van het meer ligt een grot die tot diep in de aarde reikt. Men meende dat zich daar de toegang tot de onderwereld bevond. Wanneer Orpheus toch naar Eurydice zou omkijken zou dat de laatste keer zijn dat hij zijn geliefde had gezien.
Peter Paul Rubens, Orpheus en Eurydice met Pluto en Proserpina ca.1636,
Museo del Prado, Madrid, Spanje
Op het schilderij van Rubens is Orpheus afgedaald naar de onderwereld om Eurydice terug te halen. Pluto en Proserpina zijn zichtbaar ontroerd door de muziek van Orpheus en hebben zijn verzoek ingewilligd. Orpheus en Eurydice beginnen aan het donkere en steile pad dat naar de aarde leidt.
Toen zij in het zicht van de uitgang kwamen overviel Orpheus de angst dat Eurydice misschien wat achterop was geraakt, maar ook uit een groot verlangen haar te zien draaide hij zonder na te denken zijn gezicht naar haar om. “Direct viel zij omlaag, de armen wijd gestrekt, reikend naar houvast of naar hulp, maar ach, de ongelukkige greep niets dan ijle nevel. Ten tweede male stervend maakt zij haar geliefde toch geen verwijt – kon zij verwijten, dat hij haar liefhad?. Het laatste wat zij riep, vaarwel, kon hij al nauwelijks meer horen. Ze was weg! Ze is weer teruggegleden in dezelfde diepte, nu voorgoed.”
De paniek bij Orpheus is groot. Op het moment dat hij omkijkt ziet hij het onheil plaatsvinden. Hij ziet het voor zijn ogen gebeuren dat zijn geliefde door twee lichaamloze schimmen in de donkere ijle lucht wordt weggedragen.
Jean Baptiste Camille Corot, Orpheus en Eurydice, 1861,
The Museum of Fine Arts, Houston, Amerika
Op de achtergrond van het schilderij van de Franse schilder Jean Baptiste Camille Corot (1796-1875) loopt Orpheus met Eurydice aan de hand en de lier voor zich uit houdend naar de uitgang van het dodenrijk. Op de voorgrond probeert Orpheus zijn geliefde nog vast te pakken, maar het is al te laat; Eurydice verliest haar evenwicht en valt achterover in het donkere gat dat naar de onderwereld leidt.
Orpheus bezingt zijn verdriet
Door ‘de tweede dood’ van zijn geliefde is Orpheus ontroostbaar. Hij verwijt de goden van het dodenrijk wreed te zijn en trok zich drie jaar lang terug in het Thracische gebergte.
Veel vrouwen voelden liefde voor Orpheus, maar trouw aan zijn geliefde meed hij elk contact met hen. Ovidius: “Er werd gezegd dat hij zich zo gedroeg om de liefde met jonge jongens te bedrijven en hun prille bloei en korte lentetijd te plukken vóór zij mannen werden.” Hij pakte zijn lier weer op en bezong droevige liefdesliederen, die door Ovidius min of meer als zelfstandige verhalen worden verteld. Bomen en dieren luisteren geroerd naar de zanger. Hij bezingt het verhaal over Hyancthus die in een hyacint verandert; over de beeldhouwer Pygmalion en zijn geliefde Galatea die in een stenen beeld verandert en over Myrrha die verliefd wordt op haar vader en tenslotte in een mirreboom verandert. De dieren zijn de trouwe toehoorders van de eenzame zanger.
Jacopo del Sellaio, Orpheus bezingt zijn verdriet tussen de dieren,
olieverf op een paneel van een cassone: 59 x75 cm., 1490,
Kasteel van Wawel, Krakau, Polen
detail Jacopo del Sellaio, Orpheus bezingt zijn verdriet
Het schaap hoeft niet bang te zijn voor de wilde dieren en de draakachtige monsters. Mak als zij zijn geworden door de liederen en de muziek van Orpheus zullen zij het schaap geen kwaad doen.
De laatste circa 20 jaar van zijn leven hield Jacopo del Sellaio (1444-’42 -1493) zich voornamelijk bezig met het beschilderen van panelen van Cassoni. Dit zijn huwelijkskisten die door de toekomstige bruid vanaf de veertiende eeuw tot in de Barok werden gebruikt om daarin de uitzet te verzamelen. Vooral linnengoed, borden, bestek en andere huishoudelijke spullen werden in die kisten bewaard.
Vaak werden die kisten beschilderd met onderwerpen uit liefdesgeschiedenissen uit de klassieke mythologie, de Bijbel of de wereldlijke literatuur. De voorstellingen verwijzen naar de liefde in zijn algemeenheid of naar eeuwige trouw en de gelukzaligheid van de liefde. De trouw van Orpheus, ook na de dood van Eurydice sprak blijkbaar erg tot de verbeelding. Zoals we in dit artikel zagen beschilderde Jacopo del Sellaio minstens drie kisten met onderwerpen uit het verhaal van Orpheus en Eurydice.
Roelant Savery, Orpheus speelt voor de dieren, tussen 1591 en 1639 Gemäldegalerie Alte Meister, Dresden, Duitsland
De Zuid-Nederlandse schilder Roelant Savery (1576-1639) heeft zich gespecialiseerd in bloemstillevens, landschappen en vooral in het schilderen van dieren. Vooral die laatste vaardigheid kwam hem goed van pas bij de vele schilderijen die hij maakte van Orpheus te midden van de dieren. Op het land, in het water en in de lucht wemelt het op het schilderij van de dieren. De vrijwel onopvallende Orpheus valt op het schilderij in Dresden pas op wanneer de toeschouwer de titel op de beschrijving naast het schilderij leest en op zoek gaat naar de klassieke dichter en musicus.
De wraak van de Bacchanten en de dood van Orpheus
Na de verhalen in de vorm van treurzangen te hebben verteld pakt Ovidius in Boek XI de draad van het verhaal over Orpheus weer op. Op de top van de Thracische berg was een groep Bacchanten op de muziek en de zang van Orpheus afgekomen.
Bacchanten zijn vrouwelijke volgelingen van de wijngod Bacchus (Griekse mythologie Dionysus). Tijdens de Dionysische orgieën deden zij, wat betreft de inname van wijn niet onder voor de mannelijke aanwezigen. Eenmaal dronken en om in de stemming te komen gaven zij zich over aan verleidelijke en uitdagende dansen die werden begeleid door opzwepende Dionysische muziek en het uitstoten van wilde opwindende kreten. In de bergen jaagden zij op wilde dieren, scheurden die met hun handen in stukken en verslonden hun jachtbuit rauw, ‘omophagia’ wordt dit genoemd.
De groep Bacchanten die op de muziek van Orpheus afkwamen herkenden Orpheus in die eenzame haveloze zanger op de berg als een van diegenen met wie zij zich vroeger in de aan Dionysus gewijde orgieën hadden gestort. Zij maken zich aanvankelijk vrolijk om Orpheus, maar hun gedrag wordt al snel vijandig omdat hij na de dood van Eurydice de liefde voor vrouwen had afgezworen. Een van de vrouwen maakt haar haren los en schudt uitdagend met haar lokken in de wind en roept: “Kijk daar! Daar heb je onze vrouwenhater.” Zij gooit haar staf naar hem toe. Anderen beginnen stenen te gooien en gaandeweg wordt hun gedrag steeds gewelddadiger. ‘Dan stort de groep zich als een wilde bende op de toehoorders van Orpheus’. De razende vrouwen verscheuren de slangen, de vogels en de talrijke wilde dieren die geboeid luisterden naar zijn dichterszang … 'zelfs de woest gehoornde ossen scheurden zij uiteen'. Met het bloed van hun prooien aan hun handen dringen zij nu als een woedende horde om Orpheus. Hun razernij om diens afwijzing van vrouwen komt tot een hoogtepunt. Zij slaan hem met stokken en met de harken, houwelen en schoffels die de boeren in het veld hadden achtergelaten toen zij in paniek op de vlucht waren geslagen voor de naderende horde Bacchanten. Ovidius: “Orpheus strekt zijn handen naar de gewelddadige vrouwen uit. Hij roept vruchteloze woorden – toen voor het eerst! – Met een stem die niet ontroert, ze doden hem … en helaas, zijn adem is door die dichtersmond, die zelfs door stenen werd verstaan en die spreekbuis was voor wilde dieren, in de wind vervlogen. … De vogelwereld treurde om Orpheus; ook treurden de wilde dieren, koude rotsen en de bossen die zo dikwijls door het zingen waren meegelokt; met afgevallen loof stonden de kale bomen in rouw; hele rivieren zwollen door hun eigen tranenstroom, en bos- en waternimfen droegen loshangend haar en zwart omzoomde linnen gewaden."
Emile Levy (1826-1890), Bacchanten doden Orpheus,
olieverf op doek: 206 x 133 cm., 1866, Musée d’Orsay, Parijs
De vrouw die achter het lichaam van Orpheus knielt staat op het punt met een sikkel diens hoofd af te hakken.
Nicolaes Knüpfer, olieverf op paneel: 73,3 x 74,5 cm.,
Bacchanten doden Orpheus, 1630-1655, Centraal Museum, Utrecht
De uit Leipzig afkomstige Nicolaes Knüpfer werkte tussen ca. 1630-1655 in Utrecht. In zijn Utrechtse periode maakte de schilder ook het schilderij in het Centraal Museum.
Het hoofd en de lier van Orpheus
Toen de Bacchanten het strijdtoneel hadden verlaten lieten zij het in stukken gereten lichaam van Orpheus op die plaats achter. Zijn afgeslagen hoofd en zijn lier werden door de Hebrus in haar stroom meegevoerd (de rivier stroomt in het huidige Thracië). “Dan gebeurt er iets wonderbaarlijks”, schrijft Ovidius. De op het water drijvende lier “klaagt nog droevig; droevig ook fluistert zijn dode mond. … Dan als de stroom het land verlaat drijven hoofd en lier voort op de zee tot zij de kust van Lesbos bereiken.” In de klassieke tijd gold het eiland als de geboorteplaats van de Griekse lyriek. Het is onder andere het eiland van Alkaios en Sappho, Plato noemde de dichteres Sappho de ‘tiende Muze’. Het woord lyriek is afgeleid van het Oudgriekse λύρα (lura), dat ‘lier’ betekent. In de oorspronkelijke betekenis zijn het dus gedichten die met de lier begeleid kunnen worden: lyrische poëzie.
Henri Leopold Lévy, De dood van Orpheus, Olieverf op doek: 46,5 × 55,8 cm., ca. 1870, Art Institute of Chicago, Amerika
Op het schilderij van de Franse kunstenaar Henri Leopold Lévy (1840-1904) voert het water van de Hebrus het hoofd van Orpheus in haar golven mee. Op de oever ligt nog het onthoofde lichaam van de zanger-dichter die zijn lier nog losjes in de handen houdt. Het water klotst tegen de lier en zal het instrument van Orpheus binnen korte tijd ook in haar stroom meenemen. Links in de achtergrond zien we een aantal Bacchanten bezig met het toetakelen van het lichaam van Orpheus.
John William Waterhouse, Nimfen vinden het hoofd van Orpheus op Lesbos, olieverf op doek, 149 x 99cm., 1900, locatie onbekend
De Engelse schilder John William Waterhouse (1849-1917) toont twee nimfen die water gingen halen. Het vat dat op het schilderij van Waterhouse (1849-1917) bij een van hen op schoot staat verwijst daar naar. Verbaasd kijken zij naar het afgehakte hoofd van Orpheus dat op diens lier in het water drijft. De haren van de dichter zijn verstrengeld met de snaren van het instrument.
Detail, John William Waterhouse (1849-1917), Nimfen vinden het hoofd van Orpheus op Lesbos
Gustave Moreau (1826-1898), Nimf treurt bij het hoofd en de lier van Orpheus, olieverf op paneel, 154 × 99,5 cm., 1865, Musée d'Orsay, Parijs.
Detail Gustave Moreau, Nimf treurt bij het hoofd en de lier van Orpheus
Ovidius eindigt het verhaal met de woorden: “De ziel van Orpheus daalt onder de aarde. Alles wat hij daar eerder had gezien kent hij terug. Rondspeurend naar Eurydice treft hij haar aan in de Elysese velden [de plaats in de onderwereld waar de gelukzaligen vertoeven] en vol liefde omhelst hij haar. Sindsdien zijn zij daar samen, zij aan zij of één voorop en één die volgt – dan is het dikwijls Orpheus die omkijkt, naar Eurydice, maar nu zonder de angst haar te verliezen.”
Gebruikte literatuur
Gustav Schwab, Griekse mythen en sagen, Utrecht, 1956, enkele citaten in bovenstaand artikel zijn uit dit boek overgenomen.
Erik Moormann en Wilfried Uiterhoeve, Van Achilleus tot Zeus: thema's uit de klassieke mythologie in literatuur, muziek, beeldende kunst en theater, Nijmegen, 1987
Ovidius, Ovidius Metamorphosen, vertaald in het Nederlands door M. D’Hane- Scheltema, Amsterdam 1998. Vrijwel alle citaten van Ovidius in dit artikel zijn ontleend aan dit boek.
Vergilius Georgica Boek IV: 452-527, vertaling in het Nederlands: Elisabeth Van Den Steen, geplaatst op internet: 10 mei 2021
Comments