In de Nederlandse taal wemelt het van woorden en uitdrukkingen die hun oorsprong hebben in verhalen uit de Griekse en Romeinse oudheid. Wat te denken van: ‘achilleshiel’; 'adonis'; ‘hermafrodiet’; ‘narcisme’; ‘oedipuscomplex’; ‘sisyfusarbeid’; ‘Melkweg’; ‘de doos van Pandora’; de ‘draad van Ariadne’ en ‘tantaluskwelling’? Ik schrijf hierover regelmatig in de rubriek ‘Over de oorsprong der dingen’. In het artikel van vandaag wil ik iets vertellen over het ontstaan van twee soorten bomen en hoe de verhalen daarover in de kunst werden uitgebeeld.
De Metamorfosen van Ovidius
In het begin van de eerste eeuw van onze jaartelling schreef de Romeinse dichter Publius Ovidius Naso (43 v.Chr-17 n.Chr.) Metamorphoseon libri, het boek dat wij kennen als ‘de Metamorfosen van Ovidius’. Wat betreft onderwerpen in de kunst is het Latijnse dichtwerk, ná de Bijbel zondermeer de belangrijkste bron voor kunstenaars. Het boek bestaat uit vijftien delen. In de Metamorfosen wordt, gebruikmakend van dichterlijke beeldspraak en wendingen, verteld over de schepping en de geschiedenis van de wereld volgens de Griekse en Romeinse mythologie.
Leidraad in het boek zijn de vele gedaanteveranderingen die in elk deel voorkomen. De openingszin van het dichtwerk luidt: “Ik wil gaan spreken van gedaanten die in nieuwe werden veranderd. Goden, leen mijn werk uw adem, want ook u deed mee aan die veranderingen. Leidt ononderbroken mijn lied vanaf het eerste werelduur tot aan mijn tijd.” (Meth. I: 1-4) In het laatste hoofdstuk legt Ovidius de filosoof Pythagoras in de mond: “Alles verandert, niets vergaat.” (Meth. XV: 65)
Vandaag wil ik iets vertellen over het ontstaan van twee soorten bomen.
Om duidelijk te maken met welke fraaie bewoordingen Ovidius de verhalen vertelt citeer ik de dichter ruimschoots in mijn samenvattingen van de verhalen. Ik doe dat vooral door gebruik te maken van de Nederlandse vertaling van M. d’Hane-Scheltema. Naar mijn indruk en bescheiden kennis van het Latijn blijft de schoonheid van het woordgebruik van Ovidius in die vertaling volledig overeind.
Apollo, Cupido en Daphne
In het eerste boek van de Metamorfosen wordt verhaald over de beeldschone nimf Daphne, dochter van de riviergod Peneius. (Meth. I: 450-567)
In veel verhalen komt Apollo naar voren als een buitengewoon begaafd boogschutter. Of het nu goden, mensen of dieren betreft, zijn pijlen treffen altijd het beoogde doel. Maar ook de pijlen van Cupido, de god van de liefde missen hun doel nooit. Wanneer hij zijn gouden pijlen op goden, nimfen of mensen afschiet kunnen zij geen weerstand bieden aan de liefde die hen overvalt.
Ovidius vertelt dat Apollo zich de wrevel van Cupido op de hals heeft gehaald. Apollo had namelijk verkondigd dat hij een betere boogschutter was dan Cupido! De liefdesgod voelt zich diep beledigd en besluit wraak te nemen. Natuurlijk doet hij dat met de liefde! Hij neemt een gouden pijl uit de koker en schiet die af op Apollo. De pijl doorboort Apollo’s hart waardoor bij hem een onbedwingbare liefde opkomt voor Daphne. De nimf wordt door Cupido beschoten met een loden pijl waarvan de punt stomp was. Deze pijl had een geheel andere uitwerking! Nadat Daphne eenmaal getroffen was door die pijl werd zij afkerig van alle toenaderingen van Apollo. Maar “…de god raakte in vuur en vlam … en gaf zijn hopeloze liefde hoop.” (Meth. I: 495-496) Maar Daphne blijft onberoerd en wil niets van de avances van Apollo weten. Wanneer hij haar achterna zit, rent zij voor hem weg: “… zij vlucht sneller dan lichte wind en blijft niet staan, als hij haar aanroept.” (Meth. I: 503-504)
Francesco Albani, Apollo en Daphne, olieverf op koper op paneel:
15,5 x 35,5 cm., ca. 1615/20, Louvre, Parijs
“Je vlucht, mijn nimf, zoals een lam een wolf ontvlucht, een hert een leeuw of een duif voor een adelaar…Maar ik jaag uit liefde...veel meer nog wilde hij haar zeggen, maar zij liep met bange voet ver van hem weg." (Meth. I: 506-526) Rechtsboven zien we Cupido, de aanstichter van de ellende!
Met lofprijzingen op zichzelf , jammerklachten en met fraaie verliefde woorden en beloftes probeert Apollo de nimf te vermurwen aan zijn liefde toe te geven, maar tevergeefs! Apollo: “Ik ben het die de geneeskunst uitvond, alom klinkt mijn naam als ‘de Genezer’. Ik beheers de wonderkracht van kruiden, maar, arme ik, er is geen kruid dat tegen liefde helpt. Die kunst van mij, die anderen beter maakt, verzaakt zijn meester.” … Veel meer nog wilde hij haar zeggen, maar zij liep met bange voet ver van hem weg..” (Meth. I: 521-526) Apollo geeft niet op en Daphne vlucht onvermoeibaar weg van haar belager: “Zo renden de god – uit liefde – en de nimf – uit angst.” (Meth. I: 539) Toch is Apollo sneller, hij komt steeds dichter bij haar. Zij kijkt om en ziet dat de god haar nu heel dicht is genaderd. In wanhoop richt zij zich tot haar vader. De riviergod moet toch bij machte zijn te voorkomen dat zij in de handen van Apollo valt. En dan vindt haar metamorfose plaats. Haar smekende woorden waren nauwelijks weggestorven, of zij voelde hoe haar ledematen verstijfden en een laag dun schors haar jeugdige lichaam ging omgeven, haar haren veranderden in groen loof en haar armen in takken. Haar voeten die zo-even nog met lichte tred over de aarde waren gegaan, sloegen wortel in de bodem en zij werd geheel door groen blad overdekt. Daphne was veranderd in een laurierboom! Apollo stond treurend, maar nog steeds vol liefde bij de boom. Hij slaat zijn armen om de takken en spreekt de boom toe: “Omdat je niet mijn vrouw kunt worden zal je in ieder geval mijn boom zijn en voortaan mijn haar omkransen en mijn lier sieren. Je zal Romeinse overwinnaars begeleiden, als hun blijde zege klinkt…Je zal voorgoed gelauwerd zijn en nooit zonder lover.” (Meth. I: 557-566)
Apollo en Daphne, mozaïek, 2de-3de eeuw n.Chr. Antakya Museum, Turkije
Het mozaïek in het Antakya Museum is een vroege voorstelling van het verhaal van Apollo en Daphne. De nimf probeert nog aan Apollo te ontkomen, maar haar lichaam wordt tegelijkertijd door lauriertakken omgeven.
Theodoor van Thulden, Apollo en Daphne, olieverf op doek: 193 x 207 cm,
1636/38, Museo del Prado, Madrid
Theodoor van Thulden legde het moment vast net vóór dat Apollo haar beet pakt…”Haar voeten die zo-even nog met lichte tred over de aarde waren gegaan, sloegen wortel in de bodem.”
Uit de toppen van de vingers van Daphne groeien takjes en uit haar linker hiel wortels. Zij tilt haar linkervoet op om verder te rennen. Ze zal echter niet verder komen! De wortels hechten haar voorgoed vast op deze plaats.
Carlo Maratta, Apollo achtervolgt Daphne, olieverf op doek: 221 x 224 cm, 1713, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten van België, Brussel
Op het schilderij van de Italiaanse kunstenaar Carlo Maratta speelt de scène zich af in het stroomgebied van Peneius, de vader van Daphne. We herkennen hem als riviergod aan de kruik waaruit het water van de rivier stroomt. In de klassieke oudheid was dit al een beeld van de bron van een rivier.
Daphne wordt ingehaald door Apollo. De god kan haar bijna aanraken. In paniek kijkt de nimf achterom en richt zich smekend met opgeheven armen tot haar vader. Hij verhoort haar wens: de metamorfose is reeds in gang gezet en is niet meer te stoppen.
Antonio Pollaiuolo (1433-1498), Apollo en Daphne, olieverf op paneel: 29,5 x 20 cm., ca. 1475, National Gallery, Londen
Op het schilderij van Antonio Pollaiuolo heeft Apollo zijn armen om het middel van Daphne geslagen. De gedaanteverandering van de nimf is in volle gang. Haar armen zijn in takken veranderd die uitlopen in het loof van de laurierboom.
detail: Antonio Pollaiuolo, Apollo en Daphne
Gian Lorenzo Bernini, Apollo en Daphne, marmer: h. 243 cm, 1622/25,
Galleria Borghese, Rome
Het beeldhouwwerk van Bernini toont het hoogtepunt van het verhaal waarin alle emoties die het oproept tot uitdrukking komen: we zien de jeugdige, in hartstocht ontstoken Apollo die de vluchtende nimf heeft ingehaald. Hij omarmt zijn geliefde, maar die verandert tegelijkertijd in een boom. Takken groeien uit haar vingers en het lichaam wordt al voor een deel omsloten door schors. Haar tenen die uitlopen in wortels, wortelen in de grond. Zij wordt één met de natuur…en Apollo ziet het gebeuren.
Lopend rondom het beeld kunnen wij het handelingsverloop van het verhaal goed volgen: wij zien het gebeuren! Het onwaarschijnlijke verhaal wordt hier afgebeeld op een dusdanige manier dat de beschouwer tenminste even het gevoel bekruipt: ‘als het werkelijk is gebeurd, dan moet het wel zó ongeveer zijn gegaan’.
detail: Bernini, Apollo en Daphne
De vingers van Daphne lopen uit in takjes met laurierbladeren.
detail: Bernini, Apollo en Daphne
De tenen van Daphne verlengen zich door de wortels die eruit groeien.
Carel van Mander, Apollo en Daphne, pentekening: 160 x 221 mm, ca. 1588,
Palazzo degli Uffizi, Florence
Op de pentekening van Carel van Mander slaat Apollo, in het bijzijn van Peneius, zijn armen om het lichaam van Daphne. Haar armen zijn al uitgelopen in lange takken en haar tenen en voeten hebben zich geworteld in de bodem. Mooi is dat er niet een duidelijke plaats kan worden aangewezen waar het lichaam van Daphne overgaat in een boom. Die overgang gaat heel geleidelijk en natuurlijk.
Carel van Mander heeft een fraai rivierlandschap gemaakt. De boom groeit aan de oever van de rivier. Links van die rivier zitten een aantal nimfen en rechts gieten mannelijke helpers van de riviergod water uit hun kruiken. Daarboven zit de vader van Daphne op een rots. Met de kruik onder de armen ziet hij met lede ogen aan wat er met zijn dochter gebeurt. Hij kan blijkbaar niets tegen de machtige god Apollo ondernemen om de gedaanteverandering van zijn dochter te stoppen.
detail Carel van Mander, Apollo en Daphne
De Laurierboom
Daphne is dus veranderd in een laurierboom. Ovidius begon het verhaal met de opmerking: “De laurier bestond nog niet; Apollo moest zijn sierlijk hoofd met loof van andere bomen kransen.” (Meth. I: 450) Het verhaal vertelt de oorsprong van de laurierboom!
De laatste woorden van het verhaal wijzen vooruit naar de symboliek van de laurierboom en de betekenis van de bladeren: “Omdat je niet mijn vrouw kunt worden zal je in ieder geval mijn boom zijn en voortaan mijn haar omkransen en mijn lier sieren. Jij zal Romeinse overwinnaars begeleiden, als hun blijde zege klinkt…Je zal voorgoed gelauwerd zijn en nooit zonder lover.” (Meth. I: 557-566) De boom draagt inderdaad altijd groene bladeren is ‘nooit zonder lover’. Daarom zijn laurierbladeren symbool voor eeuwigheid, vooral van eeuwig leven, overwinning en eerbetoon en daarom ook van eeuwige roem. Treurend bij de boom had Apollo immers tot de laurierboom gesproken: “Jij zal Romeinse overwinnaars begeleiden, als hun blijde zege klinkt en 't Capitool de lange stoeten ziet naderen.” (Meth. I: 560-562) Gedurende triomftochten worden legeraanvoerders en hun troepen die over de vijand hebben gezegevierd begeleid door en toegezwaaid met lauriertakken. Ook sporters die een belangrijke zege hebben behaald werden en worden nog steeds omhangen met een lauwerkrans. Grote overwinnaars zullen dus voor eeuwig herinnerd blijven.
Apollo wordt niet alleen met pijl en boog, maar als dichter ook met een lier én laurierbladeren voorgesteld. De lier van Apollo verwijst naar het gebruik dat gedichten vroeger niet werden opgezegd, maar onder begeleiding van een lier gezongen. Dichters werden ook voorgesteld met een lauwerkrans. Dit gebruik gaat terug op Apollo die een krans laurierbladeren om het hoofd draagt. Staande bij Daphne die in een boom is veranderd spreekt hij immers uit dat hij zich met de bladeren van de boom zal omkransen en zijn lier sieren.
Apollo, Lambert Lombard, tekening in bruine inkt: 22,5 x 14 cm, ca. 1550,
Cabinet des Estampes, Luik
De lier van Apollo is gesierd met takken van de laurierboom.
In navolging van Apollo wordt het hoofd van dichters ook met lauwertakken omgeven. Hieronder twee voorbeelden.
Luca Signorelli, Portret van Dante Alighieri, fresco, 1499-1504,
Kapel San Brizio, Dom van Orvieto, Italië
Portret van Joost van den Vondel
Myrrha en Adonis
In het tiende boek van de Metamorfosen vertelt Ovidius over Myrrha (ook wel Mirra), dochter van Cinyras. (Meth. X: 298-518). Ovidius doet dat bij monde van Orpheus. Nadat deze dichter, zanger en zoon van Apollo zijn geliefde Eurydice voor de tweede keer aan de dood heeft moeten prijsgeven, bezingt hij in treurdichten een aantal ongelukkige liefdesgeschiedenissen. We vernemen dat Orpheus het nu volgende verhaal zo banaal vindt dat hij zijn toehoorders aanraadt niet te luisteren! Zelfs de god van de liefde vindt het verhaal zo schandalig dat hij weigert verantwoordelijkheid te nemen voor de liefde die Myrrha in haar greep houdt: “Zelfs Cupido ontkent dat hij zijn pijlen in Myrrha’s hart schoot, hij behoedt zijn fakkel voor dat kwaad!” (Meth. X: 311-312)
Wat voor iets verschrikkelijks was er gebeurd? Het verhaal begint met Myrrha. Zij is verliefd, maar realiseert zich maar al te goed dat haar liefde volledig ongepast is. Daarom probeert zij zich er innerlijk tegen te verzetten. Maar tevens vraagt zij zich af of haar gevoelens wel zo verwerpelijk zijn. Myrrha in haar tweestrijd: “Wat doe ik? Wat bezielt mij toch? O goden, ik smeek u, bij mijn dochterplicht, bij het heilig recht van ouders, verlos mij van dit kwaad, help mij geen zonden te begaan, áls dit tenminste zondig is …Je hoort nooit zeggen dat eerbied voor ouders dit soort liefde afwijst; andere wezens paren toch zonder onderscheid, een koe verwekt geen schande als zij haar vader laat begaan, een hengst gebruikt zijn kind als vrouw, een bok beklimt de geiten die hij zelf verwekt heeft, een vogel wordt bevrucht door ’t mannetje, wiens zaad ook haar het leven schonk. Wat een geluk dat zoiets mag …was ik geen kind van Cinyras, dan had ik nu met hem de sponde kunnen delen.” (Meth. X: 320-338) Myrrha was smoorverliefd op haar vader Cinyras!! Opnieuw in tweestrijd sprak zij tot zichzelf dat wanneer haar onbedwingbare liefde werkelijk gestalte zou krijgen: “… je zult je moeders mededingster worden en je vaders maîtresse, zuster heten van je zoon en moeder van je broer.” (Meth. X: 347-349) Maar dan…weer is er die tweestrijd: “Het was middernacht. De slaap had moede mensen en hun zorg ontspannen. Maar in Cinyras’ paleis ligt Myrrha wakker, verteerd door niet te blussen vuur, een wild verlangen in haar hart, dat ofwel wanhoopt of naar daden zoekt; dat schaamte en lust voelt en niet weet wat het moet doen.” (Meth. X: 370-372) De oude voedster van Myrrha hoorde haar nachtelijke jammerklachten. Vol van schaamte en na stevig aandringen vertelt het meisje wat haar uit de slaap houdt. De trouwe voedster heeft een plan: Cinyras zou dronken worden gevoerd en de voedster zou hem vertellen dat er in het paleis een meisje op hem wachtte dat erg naar hem verlangt en dat sprekend op zijn dochter lijkt.
Op een dag was de moeder van Myrrha naar het jaarlijkse Ceresfeest gegaan. “Dus nu de echtelijke sponde vrij is, doet de voedster haar boze werk: als Cinyras door wijn beneveld is, spreekt ze hem eerlijk, maar met valse naam, over een meisje, dat knap is en verliefd op hem… Hij vraagt hoe oud zij is. ‘Net Myrrha’ is het antwoord. Na zijn opdracht haar te halen rent zij naar de vertrekken van Myrrha. ‘Mijn lieve kind, het is gelukt! Verheug je’ juicht ze. Het arme meisje proeft die blijdschap niet echt van ganser harte, want haar voorgevoelens zijn bedroefd en toch verheugd zij zich – zo groot is haar verwarring… “ (Meth. X: 440-445) Weer is er dus die tweestrijd! “Toch gaat ze, schaamte wijkt in de duisternis en zwarte nacht… zo neemt de vader eigen vlees en bloed in ontucht bij zich in bed.” (Meth. X: 455 en 465) Nadat vader en dochter een aantal nachten in duisternis met elkaar hebben doorgebracht wil Cinyras wel eens zien wie zijn minnares is die hem zo goed bevalt! Hij steekt een fakkel aan en ontdekt dat het zijn eigen dochter is!
Crispijn van de Passe II (ca. 1636-1670) naar ontwerp van Pieter Lastman,
Cinyras ontdekt dat zijn minnares zijn dochter is,
gravure op papier: 163 x 230 mm, Rijksmuseum, Amsterdam
Nu kwam alles uit: vader en dochter hadden gemeenschap gehad en Myrrha was zwanger van haar vader. Buiten zinnen van woede pakt Cinyras zijn zwaard en is vastbesloten zijn dochter te doden. Zij weet uit het paleis van haar vader te ontsnappen.
Myrrha en Cinyras, gravure uit de Virgil Solis, een Franstalige geïllustreerde uitgave van de Metamorfosen van Ovidius, 1563, Bibliothèque Municipale, Lyon
De voedster begeleidt Myrrha naar het slaapvertrek van haar vader. Rechts in de achtergrond rent Cinyras zijn dochter met een zwaard achterna. Beiden dragen geen kleren. Dat suggereert dat zij zojuist hun liefdesbed hebben verlaten.
Met haar vader voortdurend achter haar aan, leidt Myrrha negen maanden lang een vluchtend en zwervend bestaan: “Negen nieuwe manen keerden op haar zwerftocht tot ze, doodmoe, ten slotte rust nam in het Sabaeënland, de last van haar zwangerschap werd haar te zwaar.” (Meth. X: 479-480) Myrrha voelt dat het nu niet lang meer zal duren voordat zij een kind zal baren, haar vader zal de vader van haar kind zijn! Vol van schuldbesef richt Myrrha zich tot de goden: “O goden, als u werkelijk luistert naar mensen met berouw – ik heb een droeve straf verdiend en wil die niet ontgaan, maar laat mij levend niet een smet zijn voor levenden noch dood voor doden; jaag mij uit het rijk van de dood en leven allebei! Gun mij een andere vorm! Haar laatste wens krijgt goddelijk antwoord, want haar benen worden, als zij nog spreekt, bedekt met zand, wortels groeien uit haar tenen, beginpunt van een hoge boomstam; haar botten worden hout; het merg blijft binnenin bestaan, maar bloed vergaat tot sap, haar armen worden lange takken, haar vingers worden korte spruitsels en haar huid verhardt tot schors. De boomgroei had haar zwanger onderlichaam al ommanteld, daarna haar borst bedekt en zou haar hals omkronkelen – het duurde haar te lang: zij kwam het hout dat langs haar opklom zelf tegemoet en liet haar hoofd verdwijnen in de schors. Ofschoon zij mét haar lichaam ook haar vroegere gevoelens moest afstaan, huilt zij toch: er vloeien lauwe druppels uit haar stam, eervolle tranen, want het druipend myrrhevocht heet naar zijn meesteres – een naam die nooit verstommen zal.” (Meth. X: 483-502)
Het is duidelijk dat Ovidius zich inspant om bij de beschrijving van de gedaanteverandering van mens in boom, een aantal specifieke kenmerken van de boom waarin Myrrha verandert, te benoemen. De boom werd naar Myrrha genoemd. Het verdriet van Myrrha zou eeuwig duren, want haar tranen blijven als kostbare hars uit de stam tevoorschijn druppelen: mirre!
De geboorte van Adonis
Met de verandering van Myrrha in een boom is het verhaal nog niet afgelopen! Myrrha was immers zwanger! Wat gebeurt er met de vrucht nu de moeder in een boom is veranderd en de bevalling zo nabij is? ‘Negen nieuwe manen’ waren immers tijdens haar zwerftocht gekeerd! Ovidius weet het! “Het kind, verwekt in ontucht, was gegroeid, ook in die boom, en zocht een uitweg om zich van zijn moeder te bevrijden. Haar zware buik is binnen in de boomstam opgezwollen, de last beknelt haar moederlichaam, maar zij kan haar pijn niet uiten, niet met kraamvrouwkreten om Lucina roepen. (Lucina is de godin die verlicht bij de geboorte en helpt bij de verlossing. PB) Lucina nadert vol genade, troost haar in haar pijn, raakt haar takken aan en spreekt formules van verlossing: de boom splijt open, tussen de gebarsten schors verschijnt een mensenkind, een krijsend jongetje, dat van de nimfen een graszacht bed krijgt en met moeders tranen wordt gezalfd.” (Meth. X: 503-514)
Mirre
De Laatste aangehaalde woorden uit het verhaal over de geboorte van Adonis, namelijk dat het jongetje met de tranen van zijn moeder wordt gezalfd, verwijzen naar de mythologische oorsprong van mirre. Het zijn de eeuwige tranen van Myrrha. De tekst wijst op de eeuwenoude toepassing van mirrecrème en mirre-olie. Voor de beroemde mirretinctuur wordt mirrehars opgelost in alcohol.
Wanneer de schors van de mirreboom wordt ingesneden stroomt er gomhars uit. De gomhars verhardt en kan verpulverd in zalf of olie worden gebruikt als ontsmettingsmiddel en om ontstekingen te voorkomen. Mirre geeft ook een bijzonder aromatische geur af. Het kan daarom ook worden gebruikt als onderdeel van wierook en nog steeds in veel cosmetische middelen.
Bekend is mirre natuurlijk ook als een van de geschenken van de Wijzen die Jezus kwamen aanbidden. Zij schonken goud, wierook en mirre. Onder andere de profeet Jesaja wijst vooruit naar de komst van de koningen naar de stal van Bethlehem. Hij noemt als land waar zij vandaan komen onder andere Saba of Sjeba: Jesaja 60, 6: "Een vloed van kamelen zal u bedekken, dromedarissen van Midjan en Efa; uit Sjeba trekken zij allen met goud, wierook en mirre''. Het gebied waar Myrrha volgens Ovidius in de mirreboom was veranderd noemt de dichter het Sabaeënland; het land dus van Saba of Sjeba. Ovidius sluit met zijn vertellingen vaak heel goed aan bij dingen die uit een bepaald land komen. Het is niet helemaal duidelijk waar Saba of het Sabaeënland precies gesitueerd moet worden. De meeste bronnen wijzen op Afrika en meer specifiek op Ethiopië en Arabië. Mirre wordt wordt zo'n 1700 jaar vóór Ovdius voor het eerst genoemd. In de tijd van Ovidius kon het vanuit het Sabaeënland verhandeld worden naar bijvoorbeeld Italië.
In het verband met Jezus staat mirre voor zijn sterfelijkheid. Als mens zou hij immers sterven. Mirre werd namelijk door de Egyptenaren al gebruikt bij de balseming van lichamen. Nicodemus gebruikt het voor het balsemen van het lichaam van Jezus (Joh. 19:39)
Anonieme houtsnede, gegevens ontbreken
De houtsnede toont drie momenten uit het verhaal over Myrrha, Cinyras en Adonis. Rechts boven zien we in een tent een tamelijk wanordelijk bed. Het verwijst naar de ontsteltenis die is ontstaan nadat de vader heeft ontdekt wie zijn geliefde is. Vóór de tent rent hij zijn dochter met een zwaard achterna. Linksboven wordt Adonis uit de boom geboren. Hij wordt opgevangen door een aantal nimfen. Linksonder vertroetelen zij de pasgeboren baby.
Sebastiano del Piombo, De geboorte van Adonis: 94,5x 73,9 cm,
ca. 1510, Museo Civico Amedeo Lia, La Spezia, Italië
Direct na de geboorte uit een boom ontfermen nimfen zich over Adonis.
Naar Giulio Romano, Geboorte van Adonis,
gewassen pentekening in bruine inkt: 170 × 241 mm, 16de eeuw, The Leonora Hall Gurley Memorial Collection in The Art Institute of Chicago
Anoniem, School van Marcantonio Raimondi, De geboorte van Adonis,
ets: 299 x 427 mm, 1544, Museum Boymans van Beuningen, Rotterdam
Nimfen zijn druk in de weer met van alles rondom de bevalling. De knielende nimf links begeleidt het kindje uit de zijde van zijn nog gedeeltelijk als vrouw herkenbare moeder. Naast haar staat een sierbak voor het eerste badje van de pasgeborene. Rechts van de boom draagt een nimf een waterkruik aan die door een andere nimf wordt aangenomen. Zij zal het water in die waterbak gieten. Midden op de voorgrond is een nimf bezig met het opmaken van het bedje voor Adonis. Rechts in het midden van de ets zit Cinyras zijn dochter met een zwaard achterna.
Nicolas Poussin, Geboorte van Adonis, gewassen pentekening
in bruine inkt: 183 x 325 mm. ca 1622-23, Royal Collection, Londen
Marcantonio Franceschini, Geboorte van Adonis, olieverf op koper: 48,5 x 69 cm, 1690, Gemäldegalerie Alte Meister Dresden
Op het schilderij van Marcantonio Franceschini geeft Lucina het kindje na de bevalling over aan een van de nimfen. We herkennen Lucina aan de maansikkel op het hoofd. Dit verwijst naar de vereenzelviging van Lucina met Diana, de godin van de maan.
detail: Marcantonio Franceschini, Geboorte van Adonis
Een van de nimfen lijkt aan te wijzen waar het kind precies vandaan komt.
Marcantonio Franceschini, Geboorte van Adonis, olieverf op doek: 171 x 91 cm
ca. 1692-1709, Lichtenstein Museum, Wenen
Ook op dit schilderij van Marcantonio Franceschini is Lucina te herkennen aan de maansikkel. Zij draagt het kind over aan een nimf die zich klaarmaakt om Adonis de borst te geven. Een liefdesgodje brengt bloemen en een ander legt een schone witte doek neer. Rechts komen herders aanzetten om het feest van deze bijzondere geboorte met hun fluit muzikaal luister bij te zetten.
Naar Luigi Garzi, De gedaanteverandering van Myrrha en de geboorte van Adonis, olieverf op paneel, ca. 1710, The Wellcome Library, London
Op het schilderij van de Italiaanse kunstenaar Luigi Garzi wordt zowel de metamorfose van Myrrha in een boom als de geboorte van Adonis in beeld gebracht.
Jacopo Amigoni, Geboorte van Adonis, olieverf op doek: 122 x 152 cm, 1743,
National Gallery of Ireland, Dublin
Door de groei van de baby is de boom open gescheurd en kan Adonis naar buiten komen. Lucina vangt het kindje op. Rondom de godin zijn nimfen druk in de weer met van alles rond de geboorte. De nimf in het witte gewaad neemt Adonis van Lucina aan. Zij zal het naar de nimf links dragen die een flinke bak met water klaar heeft gemaakt voor het eerste badje. Op de voorgrond liggen een flink kussen en lakens klaar en helemaal rechts zien we een rieten mand met de windsels waarin de baby zal worden gewikkeld. Enfin er wordt goed gezorgd voor de kleine!
De vrouw rechts met het zwarte haar buigt zich naar voren om het mooie jochie goed te kunnen zien. Er wordt verteld dat Adonis zó mooi was dat zelfs de godin van de liefde verliefd op hem werd. Over die tragische liefdesgeschiedenis schrijf ik volgende week.
Gebruikte en aangehaalde Literatuur:
- Gustav Schwab, Griekse mythen en sagen, Utrecht, 1956
- Bosque, André de, Mythologie en Maniërisme in de Nederlanden, Antwerpen, 1985
- Eric Noorman en Wilfried Uiterhoeve, Van Achilles tot Zeus, Thema’s uit de klassieke mythologie in literatuur, muziek, beeldende kunst en theater, Nijmegen, 1987
- James Hall, Hall’s Iconografisch Handboek; Onderwerpen, symbolen en motieven in de beeldende kunst, Leiden, 1992
- Ovidius Metamorphosen, vertaling M. D'Hane-Scheltema, Amsterdam, 1998
Comments