Paleis op de Dam I
Op het schilderij van Pieter Saenredam (1597-1665) zien we het oude, middeleeuwse stadhuis van Amsterdam uit 1452. In vergelijking met de andere huizen op het schilderij wordt duidelijk dat het om een bescheiden pand gaat.
Het oude stadhuis aan de Dam te Amsterdam, Pieter Saenredam
olieverf op paneel: 65,5 x 84,5 cm, 1657, Rijksmuseum
De Haarlemse schilder Pieter Saenredam was in zijn tijd vermaard om schilderijen van kerkinterieurs en stadsgezichten. Hij hechtte blijkbaar aan een goede documentatie van het schilderij van het oude stadhuis.
Wanneer u de foto vergroot kunt u op de twee luifels van de winkels, rechts van de open galerij lezen: Pieter Saenredam, Heeft dit eerst naer 't Leeven Geteeckent, met al sijn Coleuren int Jaer 1641 en dit Geschildert, int jaer 1657. en het opschrift midden onder op de richel van de grote galerij: Dit is het oude Raethuijs der stadt Amsterdam, welck afbrande int jaer 1651 den 7 julij, in 3 uren tyt sonder meer. Dat is mooie informatie, daar kunnen we wat mee! De schilder maakte het schilderij dus op basis van een tekening die hij al in 1641 had gemaakt. Hij schilderde het oude stadhuis in een tijd dat het al geruime tijd was verdwenen. Iemand wilde blijkbaar een schilderij van een stadsbeeld dat allang niet meer bestond, ongetwijfeld uit nostalgie. De schilder had er nog een tekening van liggen, ‘naar de werkelijkheid getekend in al zijn kleuren’, 16 jaar eerder.
Geschiedenis in vogelvlucht van Amsterdam en het nieuwe stadhuis
Krachtens een privilege uit 1275, verleent de graaf van Holland, Floris V ‘de mensen die wonen bij de Amsteldam’ het recht om tol te heffen. In het document wordt geen naam van het gehucht genoemd, die is er blijkbaar nog niet. Slechts de bewoners van de plek worden aangeduid: de mensen die wonen bij een dam in de Amstel. Het dorpje groeit snel: 30 jaar later wordt stadsrecht verleend. De stad groeide uit tot een van de belangrijkste steden in Europa. Door de indrukwekkende groei van de bevolking, door de internationale handel die er gedreven werd en het enorme kapitaal dat er verdiend werd én door alles wat dit voor het stedelijke bestuursapparaat betekende was het stadhuis uit 1452 te klein geworden. Ook al was het in de tijd van de tekening van Saenredam al met een aantal belendende panden uitgebreid. Uit notulen van vergaderingen vanaf ca. 1620 blijkt dat het stadsbestuur begint te denken aan een nieuw stadhuis. Het stadsbestuur begon vanaf ca. 1625 huizen te kopen tussen de Dam en de Voorburgwal. Uit de verslagen blijkt waarom: ‘ten dienste van ’t oudt ende te maecken een nieuw stadhuys’.
Het gemeentebestuur begaf zich niet al te opvallend op de huizenmarkt. In hun gedrag valt de handelsgeest van de Amsterdammer op. Wanneer immers bekend zou worden dat het stadsbestuur geïnteresseerd was in de huizen rondom het oude stadhuis, dan zouden de prijzen natuurlijk alleen maar stijgen. Rond 1645 had het stadsbestuur een kleine 70 panden in handen gekregen. Ze vielen allemaal onder de slopershamer! In het centrum van de stad, dat een nog overwegend middeleeuws karakter had verscheen een enorme bouwput en men ging aan de slag met heien.
De Vrede van Munster
Van belang voor een goed begrip van het verhaal van vandaag is dat we ons moeten realiseren dat de groei van Amsterdam en de enorme toename van de welvaart in de stad, plaatsvond in een periode dat ons land in oorlog was, de Tachtigjarige Oorlog. Amsterdam speelde een belangrijke rol in de opstand tegen Spanje. Op 18 juli 1648 komt er met de Vrede van Munster een einde aan het wapengekletter. Door het vredesverdrag werd de Republiek der Verenigde Nederlanden als zelfstandige staat internationaal erkend. Vanzelfsprekend zorgde de vrede voor groot optimisme in de stad: er kwam een einde aan de enorme oorlogsuitgaven en de handel over zee had geen last meer van Spaanse vijandelijkheden. Door de vrede kon de handel dus alleen maar groeien en de rijke handelaren konden alleen maar rijker worden. De stad zou uitgroeien tot het belangrijkste handelscentrum van de wereld. Het nieuwe stadhuis moest nóg groter worden dan gepland was in de periode toen de eerste heipaal in de grond werd geslagen. Het nieuwe stadhuis moest de macht, de grootsheid en het aanzien van de stad uitstralen. Ook voor wat betreft de decoratie!
De burgemeesterskamer
De burgemeesterskamer is binnen het stadhuis fraai gesitueerd: vanuit de vier grote ramen op de eerste verdieping hadden de burgemeesters een mooi uitzicht op de oude Waag op de Dam en het handelsgedoe op het plein. Daar werd het grote geld verdiend!
In 1808 liet koning Lodewijk Napoleon (1778-1846) het stadhuis tot '’s Konings Paleis op den Dam’ verbouwen. Het stadhuis werd Koninklijk Paleis. De Waag op de Dam werd op bevel van de koning afgebroken. Het belemmerde diens uitzicht op de Dam. Het empire balkon, bereikbaar vanuit de Burgemeesterskamer werd op gezag van de koning in 1808 toegevoegd. De burgemeesters hadden geen balkon nodig maar een koning moet zich aan zijn volk kunnen presenteren. Het balkon wordt nog steeds exclusief gebruikt door de koninklijke familie om en huldigingen in ontvangst te nemen en het samengestroomde publiek op de Dam toe te zwaaien. Opmerkelijk is dat de eerste (Franse) koning van ons land in een paleis woonde dat boordevol zat met verwijzingen naar de onafhankelijkheid van Nederland en naar de Republiek: republikeinse uitingen in de woning van de koning! Wat zou zijn broer keizer Napoleon Bonaparte (kroning 1804) daarvan gedacht hebben?
Noordelijke muur van Burgemeesterskamer van het voormalige stadhuis
(nu Koninklijk Paleis), Amsterdam
Het is van belang om te weten dat de stad Amsterdam zich graag spiegelde aan de machtige Romeinse Republiek en de bestuurders zich spiegelden aan de Romeinse bestuurders. In het gedicht Inwydinge van 't Stadthuis t'Amsterdam dat Vondel in 1655 schreef ter gelegenheid van de officiële inwijding van het stadhuis werd Amsterdam herhaaldelijk vergeleken met het oude republikeinse Rome.
In het artikel over Lucretia (hier) werd duidelijk dat tijdens de Romeinse Republiek de twee consuls de hoogste machthebbers waren geworden. In plaats van één koning zijn er nu twee consuls, zodat er niet één persoon is die alle macht in handen heeft. Jaarlijks werden er in de Senaat door de senatoren uit hun midden twee nieuwe consuls gekozen.
Ook in Amsterdam bestond het hoogste bestuursorgaan uit meerdere burgemeesters.
In de Burgemeesterskamer vergaderden de raad van de regerende burgemeesters en hun adviesraad bestaande uit acht oud-burgemeesters. De verhalen uit de klassieke oudheid moesten hen aansporen tot moreel goed gedrag. Overal in het stadhuis treffen we voorstellingen van verhalen uit de Romeinse tijd die bestuurders en ambtenaren als inspirerend voorbeeld werden voorgehouden.
In de ruimte waar de vier burgemeesters met hun adviesraad vergaderden wordt een verrassende samenhang duidelijk tussen de Romeinse en Nederlandse Republiek én een samenhang tussen de functie van de ruimte en de schilderijen en beeldhouwwerken die voorbeelden tonen van klassieke normen aangaande een ordentelijk bestuur.
We zoomen hieronder in op twee grote schilderijen op de korte wanden boven de twee schoorsteenmantels. Het betreft schilderijen van twee belangrijke leerlingen van Rembrandt: Govert Flinck (1615-1660) en Ferdinand Bol (1616-1680). Beide schilderijen zinspelen op een goed en krachtig bestuur. Blijkbaar was het ook nodig de bestuurders voorbeelden voor te houden die er blijk van geven dat de consuls zich niet laten omkopen, dat zij dus niet corrupt zijn.
Marcus Curius Dentatus wijst de geschenken van de Samnieten af
Het schilderij van Govert Flinck brengt een verhaal in beeld van de Romeinse consul Marcus Curius Dentatus (consul in de jaren 290, 275 en 274 v.Chr.). Het staat historisch vast dat hij als generaal in 290 een einde had gemaakt aan de Derde Samnitische oorlog. Hij genoot daarom blijkbaar zoveel aanzien dat hij in hetzelfde jaar tot consul werd gekozen. Het verhaal op het schilderij wordt verteld in Vitae Parallelae (Parallelle Levens) van de Romeinse filosoof en geschiedschrijver Plutarchus (46-120 n.Chr). In 23 delen beschrijft hij in paren het levensverhaal van een Griek en van een Romein. Hij legt daarin de nadruk op de overeenkomsten en verschillen tussen Grieken en Romeinen.
Marcus Curius Dentatus wijst de geschenken van de Samnieten af,
Govert Flinck, olieverf op doek: 485 x 377 cm, 1656
Zuidelijke muur van Burgemeesterskamer van het voormalige stadhuis
(nu Koninklijk Paleis), Amsterdam
Het verhaal
Bij Plutarchus lezen we dat de consul, ondanks zijn hoge positie uiterst bescheiden leefde. Hij woonde in een hut zonder enige luxe en het voedsel voor zijn eenvoudige maaltijden verbouwde hij zelf. Toen hij op een dag bezig was met de bereiding van een sobere maaltijd van knolrapen werd hij bezocht door een afvaardiging van de Samnieten met wie de Romeinen in oorlog waren. Zij probeerden de consul met kostbare geschenken en fraaie beloftes om te kopen. Deze werden echter resoluut door de consul van de hand gewezen. Plutarchus: ‘Maar hij stuurde ze weg, zeggend dat een man die met zo’n maaltijd genoegen neemt geen goud nodig heeft en dat het volgens hem eervoller was de bezitters van het goud te overwinnen dan het zelf te bezitten (Plutarchus, Marcus Cato, I, 6. II, citaat/vertaling: Blankert).
Op het schilderij van Govert Flinck biedt de delegatie van de Samnieten de kostbaarheden eerbiedig aan. De oudere man zal wel de leider van het gezantschap zijn. Verbaasd kijkt de consul om. Hij heeft een grote knolraap in de hand: zijn eenvoudige maaltijd voor die dag.
Het gedicht van Vondel onder het schilderij maakt duidelijk waarom het schilderij met dit onderwerp op deze plaats werd aangebracht:
Op 's Burgemeesters wacht magh Rome veilig slaepen
Als Marcus Kurius het aangheboden gout
Versmadende, zich genoegt met een gerecht van raepen
Zoo wort door Maetigheit en Trouw de stadt gebouwt
De soberheid, matigheid, standvastigheid en trouw aan de stad moeten de aanwezige burgemeesters duidelijk maken dat een goed bestuurder over de deugden van de Romeinse consul moet beschikken. Tevens hoopten de burgemeesters dat de bevolking die deugden met hen in verband zou brengen. De burgemeesters van Amsterdam probeerden zich met het schilderij tegenover de bevolking te identificeren met de goede eigenschappen van de consul: sober gedrag, krachtig optreden en trouw aan de idealen van de stad. En natuurlijk wilden zij ook uitstralen dat zij niet gevoelig zijn voor omkoping, geen gesjoemel dus!
De onverschrokkenheid van Fabritius in het legerkamp van Pyrrhus
Op de tegenoverliggende wand is door Ferdinand Bol een tot de verbeelding sprekend moment weergegeven uit het levensverhaal van consul Gaius Fabricius (tweemaal tot consul gekozen: 282 en 278 v.Chr) . Ook dit verhaal wordt verteld in Vitae Parallelae van Plutarchus.
De onverschrokkenheid van Fabritius in het legerkamp van Pyrrhus, Ferdinand Bol,
olieverf op doek: 485 x 350 cm, 1656, Noordelijke muur van Burgemeesterskamer van het voormalige stadhuis (nu Koninklijk Paleis), Amsterdam
Het verhaal
De Romeinen waren in oorlog met koning Pyrrhus van Epirus (318-272 v.Chr.), bekend van zijn ‘pyrrusoverwinning’. Tijdens de oorlog bezocht Fabritius voor onderhandelingen het vijandige legerkamp van Pyrrhus. Tevergeefs trachtte de koning de consul om te kopen, maar daar ging de standvastige Fabritius niet op in. De volgende morgen probeerde Pyrrhus de Romeinse consul op een andere manier van zijn stuk te brengen. Plutarchus: ‘De volgende dag beval Pyrrhus, omdat hij daarmee Fabritius (die nog nooit een olifant had gezien) uit zijn evenwicht wilde brengen, zo’n geweldig ondier achter te gordijnen te leiden, terwijl zij hun besprekingen voerden. … Op een afgesproken teken werd het gordijn opzij geschoven en plotseling liet het ondier zijn opgeheven slurf boven Fabritius hoofd zweven en stootte huiveringwekkende geluiden uit. Fabritius echter draaide zich kalmpjes om, lachte en zei tegen Pyrrhus: ‘Gisteren heeft jouw goud mij niet veranderd, vandaag doet jouw ondier dat ook niet’ (Plutarchus, Pyrrhus XX, 26, citaat/vertaling: Blankert).
Op het schilderij van Ferdinand Bol is duidelijk dat de verschijning van de olifant paniek veroorzaakt: het volk rent, angstig achterom kijkend en over elkaar struikelend van het gevaar weg. Zelfs de soldaten voelen zich allerminst op hun gemak: zij verbergen zich achter een schild. De schilder roept bewust een tegenstelling op. De standvastige Fabricius is de enige die zich niet laat overrompelen door de plotselinge verschijning van de olifant. Achter zijn rug heeft iemand het gordijn opengetrokken. De olifant steekt zijn slurf door de brede spleet tussen de gordijnen. Het dier zwaait vervaarlijk met zijn slurf boven het hoofd van Fabritius, maar de consul is niet uit zijn evenwicht gebracht. Met een glimlach draait hij zich om naar de nors kijkende Pyrrhus. Dat is het moment dat Fabritius tegen Pyrrhus zegt: ‘Gisteren heeft jouw goud mij niet veranderd, vandaag doet jouw ondier dat ook niet.’
Behalve Fabricius is er nog iemand die kalm blijft. Volledig rustig met de armen achter de rug observeert hij het gebeuren. Het lijkt erop dat hij een type mantel draagt die we wel vaker op 17de-eeuwse schilderijen zien. Eigentijdse kleding dus. Zou het misschien de opdrachtgever zijn?? Nog mooier: zou de afgebeelde opdrachtgever (?) een van de burgemeesters zijn die diep in zijn buidel heeft getast om het schilderij te financieren en daarom zichzelf mocht laten afbeelden??
Ter verduidelijking van het onderwerp op het schilderij dichtte Vondel tussen de lijst van het schilderij en de kroonlijst van de schouw:
Fabricius behoudt voor Pyrrhus laagen standt
Die gisteren ‘t goud verwon, vreest nu geen olifant
Op zulk een dapperheidt magh d'Amstel zich verlaaten
De trouw der Grooten is het schildt der onderzaaten
Het is duidelijk: Fabritius' is niet gevoelig voor kostbaarheden: hij laat zich niet omkopen en houdt stand tegen Pyrrhus laagen (valstrikken). Tevens is hij onverschrokken: hij raakt niet in paniek bij de eerste de beste dreiging. Deze deugden moesten tot voorbeeld strekken voor de in dit vertrek verzamelde bestuurders. En wanneer de burgemeesters de dapperheid van Fabritius navolgen, daar kan Amsterdam (de bevolking van de stad) zich op 'verlaaten' en zich op zijn gemak voelen achter dat schild van dapperheid: 'De trouw der Grooten is het schildt der onderzaaten'. Het schilderij moet bij de bevolking het idee oproepen dat hun bestuurders even krachtig kunnen en optreden, even onverschrokken zijn als Fabricius en zich evenals de consul niet overgeven aan corruptie. Propaganda dus!
De boodschap van de schilderijen
Wat bij de schilderijen opvalt is dat de Amsterdamse burgemeesters Romeinse consuls als inspirerend voorbeeld kozen en niet de verhalen uit het leven van de veel bekendere klassieke keizers en koningen. Blankert verklaart dit door te wijzen op de politieke situatie in het Amsterdam van de 17de eeuw. Het sluiten van de vrede betekende voor Amsterdam een gunstige afloop van de Tachtigjarige Oorlog. Politiek gezien werd de macht en de vooraanstaande positie van de stad binnen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden bevestigd. De Amsterdamse burgemeesters waren de machtigste mannen geworden in een land dat het rijkste was van Europa en het sterkste op de wereldzeeën. Het enorme stadhuis dat zij lieten bouwen, moet worden opgevat als een fysieke demonstratie van hun gestegen positie en prestige. De decoraties gebruikten zij om hun positie en prestige te legitimeren en te verheerlijken.
Met de Vrede van Munster was de Spaanse onderdrukker verslagen. Holland had het juk van de Spaanse koning afgeworpen. Ok was er geen stadhouder in die tijd. Na net overlijden van stadhouder Willem II (1626-1650) werd er geen nieuwe stadhouder benoemd: het Eerste Stadhouderloze Tijdperk (1650-1672).
Een republiek, een staat zonder vorst dus! Vandaar dat de burgemeesters niet de heldendaden van de Romeinse koningen en keizers lieten afbeelden maar die van de consuls. Nadat koning Tarquinius was verslagen en verdreven, was men ook in Rome uitgekomen onder de terreur en repressie van de koninklijke familie. De consuls waren de hoogste machthebbers in de tijd dat Rome, tussen monarchie en keizerrijk in, net als het 17de-eeuwse Amsterdam, een republiek was. Dat wilden Amsterdam en de burgemeesters maar al te graag benadrukken.
Tekenend is dat in het gedicht van Vondel onder het schilderij van Govert Flinck niet wordt gedicht: Op ’s Consuls wacht magh Rome veilig slaepen maar: Op 's Burgemeesters wacht magh Rome veilig slaepen terwijl de naam van de consul en ook Rome (niet Amsterdam dus!) wel in het gedicht worden genoemd: Op 's Burgemeesters wacht magh Rome veilig slaepen; Als Marcus Kurius het aangheboden gout ... . Dit is niet uniek! Albert Blankert merkt op dat in Nederlandse vertalingen van Romeinse schrijvers het woord ‘consul’ steevast met 'burgemeester' wordt vertaald!
De nieuwe staatsvorm was indertijd iets nieuws in Europa. De macht van de burgemeesters was alleen te verantwoorden door enerzijds de nadruk te leggen op hun persoonlijke onkreukbaarheid en anderzijds op precedenten uit het verleden. Deze twee zaken zijn op de schilderijen op een waardige manier gecombineerd.
gebruikte literatuur
- Fremantle, K. The Baroque Town Hall of Amsterdam, 1959
- Damsté, O., Romeinse sagen en verhalen, 1965
- Blankert, A., Kunst als regeringszaak in Amsterdam in de 17de eeuw, ..Tentoonstellingscatalogus Paleis op de Dam, 1975
- Blankert, A. God en de Goden. Verhalen uit de Bijbelse en Klassieke oudheid door ..Rembrandt en tijdgenoten, Tentoonstellingscatalogus Rijksmuseum Amsterdam, 1981
- Emeis,M.G, Het Paleis op de Dam. De geschiedenis van het gebouw en zijn gebruikers, ..1981
- Moormann, E. Van Alexandros tot Zenobia. Thema’s uit de klassieke geschiedenis in ..literatuur, muziek, beeldende kunst en theater, Nijmegen 1990
Comments